Theme 5

Theme 5 - Grammar
- Relative pronouns
- and, but because
- Past Simple + Present Perfect


Lesson goal: at the end of the lesson you know all the grammar of this chapter
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Theme 5 - Grammar
- Relative pronouns
- and, but because
- Past Simple + Present Perfect


Lesson goal: at the end of the lesson you know all the grammar of this chapter

Slide 1 - Tekstslide

Relative Pronouns
Een Relative Pronoun geeft ons meer informatie over dieren/dingen. 

Who: gebruik je bij mensen. 
- The boy who is taking an exam today

Whose: gebruik je als iemand iets bezit of heeft. 
- Robert, whose job is to be a teacher, has a day off today. 

Slide 2 - Tekstslide

Relative Pronouns
Which  gebruik je bij dieren en dingen. 

Which gebruik je wannner je de informatie weg kunt laten. Which staat dan tussen komma's en die zin is niet essentieel. 
- The strawberry ice cream, which is the most popular, is sold out. 
Het gedeelte van which kun je weglaten en de betekenis van de zin is hetzelfde. 

Slide 3 - Tekstslide

Relative Pronouns
That gebruik je bij dieren en dingen. 

That gebruik je als de de informatie NIET weg kunt laten. Je gebruikt in dit geval ook geen komma's. 
- The lasagne that I wanted to eat is gone. 

Slide 4 - Tekstslide

Our new table, ...... is made from recycled wood, looks great.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 5 - Quizvraag

Estrella, ...... father is the town mayor, gets a lot of pocket money.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 6 - Quizvraag

The concert ...... I have tickets for was cancelled.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 7 - Quizvraag

We gave the man ...... delivered our food a two-euro tip.

Slide 8 - Open vraag

The woman, ..... introduced herself as Sarah, told us to wait.

Slide 9 - Open vraag

This morning, my parents bought the dog ...... they saw in the shelter.

Slide 10 - Open vraag

Do: 
Exercise: 
30a/b/c, 31a & 32. 
Chapter 5 Your Future

Slide 11 - Tekstslide

and/but/because
And (en : opsomming

But (maar: tegenstelling) 

Because (omdat: reden/oorzaak)

Slide 12 - Tekstslide

Make one compound sentence:
He works in a restaurant. He liks it.

Slide 13 - Open vraag

Make one complex sentence:
I saw a girl. Her name was Emma.

Slide 14 - Open vraag

Make one compound sentece:
You could read a book. We could take a walk

Slide 15 - Open vraag

Do: 
Exercise: 
30a/b/c, 31 & 32
53,54,55
Chapter 5 Your Future

Slide 16 - Tekstslide

Past Simple + Present Perfect
Past Simple = de normale verleden tijd en gebruik je voor gebeurtenissen in het verleden die al afgesloten zijn.

Bij regelmatige werkwoorden komt er - ed achter. 
I walk - I walked 
You help - You helped

Slide 17 - Tekstslide

Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je de 2de vorm van het rijtje. 

tt                                     vt                                       vtt 
do                                   did                                     done 

did = de past simple

Slide 18 - Tekstslide

Zet in de VT:
I walk home.

Slide 19 - Open vraag

Zet in de VT:
She comes here every Friday.

Slide 20 - Open vraag

Zet in de VT:
I do that every week.

Slide 21 - Open vraag

Past Simple - Present Perfect
De present perfect is de voltooide tegenwoordige tijd. Deze gebruik je om aan te geven dat iets in het verleden gestart is en nu nog steeds aan de gang is.

Deze maak je door: have/has + hele werkwoord (stam) + ed. OF have/hase +3de rijtje (onregelmatige werkwoorden).
 
Has gebruik je bij: he/she/it

Bijvoorbeeld:
I have worked at the Ulbe van Houten since 2020.

Ik begon hier te werken in 2020 en ik werk hier nu nog steeds. 






Slide 22 - Tekstslide