In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Theme 5 Grammar
- Languague portfolio
- Practice with grammar
- Study for words
Slide 1 - Tekstslide
timer
7:00
Slide 2 - Tekstslide
Words
Slide 3 - Tekstslide
Vertaal: Defensie
Slide 4 - Open vraag
handel
Slide 5 - Open vraag
efficient, doelmatig
Slide 6 - Open vraag
Onderzoeken
Slide 7 - Open vraag
Schoonmaken
Slide 8 - Open vraag
Bouw
Slide 9 - Open vraag
omgaan met
Slide 10 - Open vraag
Relative Pronouns
Een Relative Pronoun geeft ons meer informatie over dieren/dingen.
Who: gebruik je bij mensen.
- The boy who is taking an exam today
Whose: gebruik je als iemand iets bezit of heeft.
- Robert, whose job is to be a teacher, has a day off today.
Slide 11 - Tekstslide
Relative Pronouns
Which gebruik je bij dieren en dingen.
Which gebruik je wannner je de informatie weg kunt laten. Which staat dan tussen komma's en die zin is niet essentieel.
- The strawberry ice cream, which is the most popular, is sold out.
Het gedeelte van which kun je weglaten en de betekenis van de zin is hetzelfde.
Slide 12 - Tekstslide
Relative Pronouns
That gebruik je bij dieren en dingen.
That gebruik je als de de informatie NIET weg kunt laten. Je gebruikt in dit geval ook geen komma's.
- The lasagne that I wanted to eat is gone.
Slide 13 - Tekstslide
The boy ...... works in the restaurant is nice.
Slide 14 - Open vraag
The table ..... is very sticky was cleaned
Slide 15 - Open vraag
The hotel, ...... was expensive, was close to the beach
Slide 16 - Open vraag
I am looking for the girl ...... car is blocking my front door.
Slide 17 - Open vraag
and/but/because
And (en : opsomming)
But (maar: tegenstelling)
Because (omdat: reden/oorzaak)
Slide 18 - Tekstslide
and/but/because
And (en : opsomming)
But (maar: tegenstelling)
Because (omdat: reden/oorzaak)
Slide 19 - Tekstslide
He left his house at 9, ....... he has to work at 10.
Slide 20 - Open vraag
They like dogs, ...... they are allergic to them.
Slide 21 - Open vraag
He works at a supermarket ...... he works in the carwash.
Slide 22 - Open vraag
Past Simple + Present Perfect
Past Simple = de normale verleden tijd en gebruik je voor gebeurtenissen in het verleden die al afgesloten zijn.
Bij regelmatige werkwoorden komt er - ed achter.
I walk - I walked
You help - You helped
Slide 23 - Tekstslide
Bij onregelmatige werkwoorden gebruik je de 2de vorm van het rijtje.
tt vt vtt
do did done
did = de past simple
Slide 24 - Tekstslide
Past Simple - Present Perfect
De present perfect is de voltooide tegenwoordige tijd. Deze gebruik je om aan te geven dat iets in het verleden gestart is en nu nog steeds aan de gang is.
Deze maak je door: have/has + hele werkwoord (stam) + ed. OF have/hase +3de rijtje (onregelmatige werkwoorden).
Has gebruik je bij: he/she/it
Bijvoorbeeld:
I have worked at the Ulbe van Houten since 2020.
Ik begon hier te werken in 2020 en ik werk hier nu nog steeds.
Slide 25 - Tekstslide
I .................. (to play) volleybal since 2003.
A
played
B
have played
Slide 26 - Quizvraag
He ................... (to study) for a long time yesterday.