AF TM2.1 Cellen, weefsels en organen (1)

M1W1
2
cellen, weefsels en organen
1
TM module 2
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
AFPMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

M1W1
2
cellen, weefsels en organen
1
TM module 2

Slide 1 - Tekstslide

2 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN...
  • Je noemt zes kenmerken van leven
  • Je beschrijft de algemene bouw en functie van een cel
  • Je legt het begrip homeostase uit
  • Je legt uit hoe transport in en uit de cel plaatsvindt





Slide 2 - Tekstslide

2 cellen, weefsels en organen
LEERDOELEN..
  • Je legt uit waarom cellen delen en hoe de celdeling verloopt
  • Je legt het verschil uit tussen deling van lichaamscellen en deling van geslachtscellen
  • Je vertelt hoe X- en Y-chromosomen het geslacht van een baby bepalen





Slide 3 - Tekstslide

  • organismen zijn één- of meercellige levende wezens
  • kenmerken van leven zijn...
  • stofwisseling en groei
  • prikkelontvangst en verwerking
  • aanpassing en beweging
  • voortplanting
1.1
kenmerken van het leven

Slide 4 - Tekstslide

  • stofwisseling (metabolisme) zijn alle chemische processen om te blijven leven
  • moleculen worden omgezet in andere moleculen
  • het kost of levert energie
1.1.1
stofwisseling

Slide 5 - Tekstslide

  • groei is groter worden
  • groei is ontwikkelen
  • opbouw vs. afbraak (jong)
  • opbouw vs. afbraak (oud)
1.1.2
groei

Slide 6 - Tekstslide

  • zintuigen ontvangen een prikkel van buitenaf
  • zenuwen geven de boodschap door
  • het brein (of ruggenmerg) verwerkt en geeft betekenis
  • zenuwen laten spieren bewegen 
1.1.3
prikkelontvangst en verwerking

Slide 7 - Tekstslide

  • aanpassen (adaptatie) is het vermogen iets in je lichaam te veranderen, zodat je de wereld beter aankan
1.1.4
aanpassing

Slide 8 - Tekstslide

  • het vermogen om jezelf te verplaatsen of om je vorm te veranderen
  • hiervoor zijn spieren, botten en zenuwen nodig
1.1.5
beweging

Slide 9 - Tekstslide

  • voortplanting (reproductie) is noodzakelijk om de soort in stand te houden
  • voortplantingscellen (gameten, ei- en zaadcel) zorgen hiervoor
1.1.6
voortplanting

Slide 10 - Tekstslide

1.2 cellen

Slide 11 - Tekstslide

  • elk mens start als bevruchte eicel
  • door celdeling ontstaan er 200 soorten cellen
  • elke cel heeft een aantal basisprincipes...

1.2
cellen

Slide 12 - Tekstslide

  • zichzelf in leven houden
  • 1 bedekken, 2 verbinden, 3 bewegen of 4 reageren
  • zo zijn alle lichaamscellen in te delen in: dekcellen, bindcellen, spiercellen of zenuwcellen
1.2.1
taak van een cel
1
2
3
4

Slide 13 - Tekstslide

  • een menselijke cel bestaat uit een celmembraan, cytoplasma en een celkern
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 14 - Tekstslide

  • het celmembraan vormt de grens van de cel met zijn omgeving
  • het is selectief doorlaatbaar (semipermeabel): sommige stoffen mogen erin of uit, andere niet
  • membraaneiwitten vormen hiertoe buisjes
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 15 - Tekstslide

  • de cel is gevuld met vocht: het cytoplasma
  • hierin drijven veel stoffen, nodig voor de stofwisseling
  • de cel heeft hierbij ondersteuning van kleine orgaantjes (organellen)
  • een organel helpt de cel zijn taak goed te kunnen doen
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 16 - Tekstslide

  • het grootste organel is de celkern
  • de kern regelt alle activiteiten in de cel
  • in de kern zit het erfelijk materiaal in de vorm van chromosomen
  • chromosomen bevatten kenmerken en taken
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 17 - Tekstslide

  • elke lichaamscel heeft 46 chromosomen (23 van elke ouder)
  • elke chromosoom bestaat uit dna: een lange spiraal van moleculen
  • de volgorde van deze moleculen bepaalt het kenmerk of de taak
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 18 - Tekstslide

  • dna wordt onderverdeeld in genen: een gen heeft informatie over één kenmerk of taak
  • de mens heeft ongeveer 20 duizend genen
1.2.2
opbouw van de cel

Slide 19 - Tekstslide

1.3 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 20 - Tekstslide

de mens bestaat voor ongeveer 60% uit water...
  • het meeste hiervan zit in cellen (intracellulaire vloeistof)
  • vocht buiten de cel heet extracellulaire vloeistof
1.3 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 21 - Tekstslide

extracellulaire vloeistof komt voor in...
  • bloed (plasma) en lymfe
  • hersen- en ruggenmergvocht
1.3 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 22 - Tekstslide

het lichaam is gericht op het gelijk of constant blijven van processen: homeostase...
  • zenuwen en hormonen regelen de homeostase
  • cellen regelen zelf het transport in en uit de cel
1.3 intracellulaire en extracellulaire vloeistof

Slide 23 - Tekstslide

1.4 uitwisseling van stoffen

Slide 24 - Tekstslide

niet alle stoffen kunnen de cel in of uit, dit hangt af van...
  • de grootte (kleine gaan makkelijker dan grote)
  • of het energie kost

1.4
uitwisseling van stoffen

Slide 25 - Tekstslide

1 passieve uitwisseling
  • dit kost de cel geen energie
  • hier zijn twee voorbeelden van...
1.4
uitwisseling van stoffen

Slide 26 - Tekstslide

1 passieve uitwisseling
1 diffusie
  • zuurstof en kooldioxide kunnen overal in en uit de cel
  • gaan van hoge concentratie naar lage concentratie
1.4
uitwisseling van stoffen

Slide 27 - Tekstslide

1 passieve uitwisseling
2 osmose
  • water wordt verplaatst om aan beide zijde van het membraan gelijke concentraties te hebben
1.4
uitwisseling van stoffen

Slide 28 - Tekstslide

2 actieve uitwisseling
  • deze uitwisseling kost de cel energie
  • membraaneiwitten zijn voor dit transport nodig
  • kunnen ook van lage naar hoge concentratie
1.4
uitwisseling van stoffen

Slide 29 - Tekstslide

1.5 deling

Slide 30 - Tekstslide

Lichaamscellen moeten vaak delen om te groeien, ontwikkelen of herstellen...
  • niet alle cellen delen even snel (dekcellen snel, zenuwcellen traag)
  • er zijn twee soorten celdelingen...
1.5
deling

Slide 31 - Tekstslide

bij de normale celdeling (mitosekopieert een lichaamscel zichzelf in twee nieuwe cellen...
  • uit één moedercel ontstaan twee dochtercellen
  • deze cellen zijn genetisch exact hetzelfde
  • een mitose gaat in fasen...
1.5.1
de normale celdeling

Slide 32 - Tekstslide

eerst worden alle 46 chromosomen gekopieerd (en zijn er tijdelijk 92)...
1.5.1
de normale celdeling

Slide 33 - Tekstslide

1 de kernmembraan verdwijnt en de 92 chromosomen groeperen zich rond centrosomen
1.5.1
de normale celdeling

Slide 34 - Tekstslide

2 de 92 chromosomen gaan naar het midden van de cel
1.5.1
de normale celdeling

Slide 35 - Tekstslide

3 gelijke chromosomen (origineel en kopie) worden door trekdraden naar elk een kant getrokken
1.5.1
de normale celdeling

Slide 36 - Tekstslide

4 de cel snoert zichzelf in, de 46 chromosomen vormen een kern
1.5.1
de normale celdeling

Slide 37 - Tekstslide

  • geslachtscellen delen door meiose
  • voorlopers van deze cellen hebben 46 chromosomen
  • bij deling ontstaan uit één voorloper 4 cellen met 23 chromosomen
1.5.2
de reductiedeling

Slide 38 - Tekstslide

  • na bevruchting telt de nieuwe cel 23+23=46 chromosomen
1.5.2
de reductiedeling

Slide 39 - Tekstslide

22 chromosomen zorgen voor eigenschappen, 1 chromosoom voor het geslacht...
  • eicellen hebben alleen X
  • zaadcellen kunnen X of Y hebben
  • bij een combi wordt XX een meisje en XY een jongen
1.5.2
de reductiedeling

Slide 40 - Tekstslide

de man bepaalt het geslacht van het kind...
  • eicellen hebben genetisch alleen het X-chromosoom (voor meisje)
  • zaadcellen hebben zowel het X- als Y-chromosoom

Slide 41 - Tekstslide

wat gebeurt er als eerste bij een aanstaande celdeling?
A
dna wordt gekopieerd
B
dna wordt gesplitst
C
dna wordt samengevoegd
D
dna wordt uit elkaar getrokken

Slide 42 - Quizvraag

welke vorm van transport zie je hier?
A
osmose
B
diffusie
C
actief transport
D
passief transport

Slide 43 - Quizvraag

hoeveel chromosomen heeft een eicel?
A
1
B
2
C
23
D
46

Slide 44 - Quizvraag