onwk 4 les 2 onderwerp en werkwoord (gezegde)

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
-Check huiswerk: filmpje grammatica
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp?  

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van de les ...

-weet ik wat een werkwoord en werkwoordelijk gezegde is.
-weet ik wat een onderwerp is.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie heeft de grammatica uitgevonden?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom wilde Alexander de Grote grammatica?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
-Check huiswerk: filmpje grammatica
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp?  

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Zomerdag
geel huis
onder blauwe lucht
stoomtrein over een brug
Arles

Slide 8 - Tekstslide

Lees daarna het gedicht voor. Stel vragen als: - Wie weet welke dichtvorm dit is? > Elfje - Zitten er regels in over dingen die al in het woordweb genoemd zijn? - Wie kan het rijmschema benoemen? > 1-2-3-4-1
  Donderdag

  Elfje                   gemaakt

   schilderij          Van                  Gogh

   blauw                geel                  trein                 huis                   
   Arles

Slide 9 - Tekstslide

Vertel dat de leerlingen een vel papier krijgen, of een werkblad met het woordschema van het Elfje. Daarop gaan ze zelf één of meerdere Elfjes schrijven. Laat het papier of de werkbladen vervolgens uitdelen.
Arles
Middellands Zee

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Geboren in Zundert
(Zundert, 30 maart 1853 – Auvers-sur-Oise, 29 juli 1890)
Opdracht
Maak een Elfje over de film die je thuis hebt gezien, over Alexander de Grote en grammatica. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  oorlog

                                                                                                                                 gebieden                veroverd

  communicatie      is                            moeilijk

   verdelen                woorden               in                             groepen


   grammatica

Slide 13 - Tekstslide

Vertel dat de leerlingen een vel papier krijgen, of een werkblad met het woordschema van het Elfje. Daarop gaan ze zelf één of meerdere Elfjes schrijven. Laat het papier of de werkbladen vervolgens uitdelen.
Wat valt je op als je naar de woorden in de gemaakte Elfjes kijkt? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
-Check huiswerk: filmpje grammatica
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp? 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de volgende zinnen:
Ik naar de deur. 
Mijn hond de hele dag. 
Ik het liefst melk.
jij ook vandaag? 


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Ik naar de deur.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Mijn hond de hele dag.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Ik het liefst melk.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: jij ook vandaag?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden

Ik naar de deur.                 Ik loop/ren naar de deur. 

Mijn hond de hele dag. Mijn hond eet/rent/blaft de hele dag. 

Ik het liefst melk.             Ik drink het liefst melk.

jij ook vandaag?               Kom/ lees/kook/tennis jij ook vandaag? 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord
Jullie hebben in de vorige oefeningen steeds een werkwoord ingevuld. 
Maar wat is een WERKWOORD?????
Een werkwoord is een DOE-WOORD. 

Kijk naar het volgende filmpje: 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Wat doet Milan Knol allemaal?
Schrijf op welke werkwoorden je hebt gezien in het filmpje.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden
Hij is aan het fietsten, aan het kijken, zijn voeten, knieën, en benen bewegen, hij is zijn evenwicht aan het houden, hij is met zijn hoofd aan het draaien, hij is aan het fluiten, hij is aan het ademen, aan het slikken, zijn hart is aan het kloppen….

 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies





Het werkwoord is de motor van een zin!
Door het werkwoord weet je wat er gebeurt in de zin. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoorden zijn Uniek!!!!!!!!!!!!!!!
Een werkwoord is de motor van een zin. 
Het ww vertelt waar de zin over gaat. (blaffen, springen, lezen)
Het ww vertelt in welke tijd de zin staat.  (vandaag, nu, morgen, gisteren, over twee weken) Ik loop nu. Ik liep. 
Het ww vertelt over het aantal. loop (is maar één persoon: ik loop) lopen (zijn meerdere personen: wij lopen) 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden die we in een zin tegenkomen horen bij het werkwoordelijk gezegde. Vaak krijgen werkwoorden hulp van een hulpwerkwoord (zijn, hebben, worden).

Ik heb het schilderij geschilderd. 
De voetballer heeft een doelpunt gescoord
Ik ben naar de deur gelopen. 
Wij zijn naar de film geweest







 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Begrijp je nu waarom het werkwoord de motor van een zin is? 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrijp je nu waarom het werkwoord de motor van een zin is?
A
ja
B
nee

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
-Check huiswerk: filmpje grammatica
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp? 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: kijkt naar het schilderij.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: springt over het hek.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: geeft een cadeau aan jou.

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende woord in, in de zin: Kom ook vandaag?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
kijkt naar het schilderij. 
springt over het hek. 
geeft een cadeau aan jou. 
Kom ook vandaag? 
Wat missen we?  Het onderwerp!
Hij kijkt naar het schilderij.
Het paard springt over het hek.
Een vriend geeft een cadeau aan jou.
 Kom je ook vandaag? 

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp
Er is iemand (een persoon) of iets (een dier) die iets doet. 
We noemen iemand of iets het ONDERWERP.

Milan Knol fiets. Hij belt. Deze man fluit. Hij beweegt. 
De hond blaft. Het meisje springt. De leerling slaapt. Het huis staat in de stad. 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je aan een onderwerp?
Hij eet een ijsje. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat. 
U moet nog een kaartje kopen. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat, een volwassen iemand spreek je aan met u.
Wij hebben een bezoek gebracht aan het Van Gogh museum. 
Je ziet dat het over meerdere personen gaat.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


           iemand      of           iets
doet iets of is iets

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Kijk goed naar de pictogrammen (plaatjes) en schrijf zoveel mogelijk zinnen op in je schrift. Iedere zin moet een onderwerp (linkerkant van de slide) en een werkwoord (rechterkant van de slide) hebben!!!
Tekst
-
-
-
-
-
-
-
-st

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Conclusie
-Een zin heeft een werkwoord nodig.
-Alle werkwoorden in een zin, noemen we het werkwoordelijk gezegde. 
-Een zin heeft een onderwerp nodig. 

(behalve als er een bevel wordt gegeven: Loop naar de deur! Geef mijn mobieltje terug!)
Het onderwerp kan je wel in gedachten invullen: Loop (je) naar de deur. 
Geef (je) aan mij mijn mobieltje terug.   

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we doen? 
-Check huiswerk: filmpje grammatica
-Herhaling Elfje.
-Wat is een werkwoord? (werkwoordelijk gezegde)
-Wat is een onderwerp? 

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van de les ...

-weet ik wat een werkwoord en werkwoordelijk gezegde is.
-weet ik wat een onderwerp is.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf vier werkwoorden op:

Slide 45 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf vier woorden op die het onderwerp
van een zin kunnen zijn:

Slide 46 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
Bekijk en beluister het filmpje over ontleden. De link staat in Magister.
https://edpuzzle.com/media/6324e23a3e74da4139f93a2f




Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies