WK 12 - Lezen

VH2/HK2 - Nederlands
Week 12- les 1
Lezen
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VH2/HK2 - Nederlands
Week 12- les 1
Lezen
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Agenda 
  • Leerdoelen
  • De tussenweek
  • Hoofd- en bijzaken
  • Zelfstandig aan de slag
  • Afsluiting 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat ik moet leren voor de tussenweek.
  • Ik weet hoe ik kan leren voor de tussenweek.
  • Ik weet wat hoofd- en bijzaken zijn.
  • Ik kan hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden.

Slide 3 - Tekstslide

De tussenweek - wat
Maandag 31 maart - 13.30 uur
Wat moet je leren?
  • Meer dan lezen - paragraaf 1 t/m 4 = herhaling
  • Meer dan lezen - paragraaf 5 en 6 = nieuwe stof

Slide 4 - Tekstslide

De tussenweek - hoe
  • Maak een samenvatting of mindmap met alle theorie. Zorg ervoor dat je alles op een makkelijke manier voor jezelf op één plek hebt staan.
  • Maak oefeningen uit het boek of de methode die je nog niet hebt gemaakt als huiswerk of train online via de methode. 
  •  Gaat dit goed en kun je dit zonder samenvatting? Maak dan online de oefentoetsen van de verschillende paragrafen. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken
  • Hoofdzaken = belangrijkste dingen uit een tekst.
  • Bijzaken = minder belangrijke dingen zoals extra informatie, voorbeelden, extra uitleg. 

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding en het slot van een tekst en het begin of het einde van een alinea.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdzaken en bijzaken
De zin die de hoofdzaak van een alinea bevat, is de kernzin. Dat is meestal de eerste zin en soms de laatste. Ook de tweede zin is weleens de kernzin. In dat geval is de eerste zin een inleidende zin en/of geeft hij het verband met de vorige alinea(’s) aan. Soms heeft een alinea geen kernzin. Je moet de hoofdzaak dan zelf bepalen.

Slide 7 - Tekstslide

Een samenvatting maken
  • Lees de tekst precies.
  • Onderstreep tijdens het lezen de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden en signaalwoorden die een tekstverband aangeven.
  • Neem de hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van door verbanden te leggen en die aan te geven met signaalwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Een schema maken
  • Lees de tekst precies.
  • Onderstreep tijdens het lezen de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden en signaalwoorden die een tekstverband aangeven.
  • Noteer tijdens het lezen de belangrijkste informatie uit de tekst. Geef opsommende verbanden aan met nummers (1, 2, 3), dots (●), of streepjes (-); gebruik pijltjes voor oorzaak-gevolg (→) en tegenstelling (↔).

Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Pak je boek (blz 33) en je schrift
  • Maken: 'Meer dan Lezen' paragraaf 5 (opdr 1-3-5)

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat ik moet leren voor de tussenweek.
  • Ik weet hoe ik kan leren voor de tussenweek.
  • Ik weet wat hoofd- en bijzaken zijn.
  • Ik kan hoofd- en bijzaken van elkaar onderscheiden.

Slide 11 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 12 - Tekstslide

VH2/HK2 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 13 - Tekstslide

VH2/HK2 - Nederlands
Week 51 - les 2
Speeddates
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Agenda 
  • Uitleg speeddate
  • Groepjes bekendmaken
  • Speeddaten!
  • Afsluiting 

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
  • Ik weet wat een naamwoordelijk gezegde is.
  • Ik kan van een zin bepalen of deze zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde bevat.
  • Ik weet wat een bijvoeglijke bepaling is.
  • Ik kan de bijvoeglijke bepalingen uit een zin halen.

Slide 16 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Bijvoeglijke bepaling

Slide 19 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
In deze zinnen zijn de bijvoeglijke bepalingen vetgedrukt. Een bijvoeglijke bepaling (bijv .bep) geeft binnen een zinsdeel (!) extra informatie over de kern van dat zinsdeel (het belangrijkste woord). Die kern is een zelfstandig naamwoord (dirigent, applaus, jongens, trainingspak) of een voornaamwoord (Wie). In de voorbeeldzinnen is de kern steeds onderstreept.
Bijvoeglijke bepalingen kun je heel vaak weglaten uit een zin, maar de kern blijft altijd staan:
– De dirigent ontving na het concert een applaus.

Slide 20 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan.
Er kunnen ook meer bijvoeglijke bepalingen bij één kern horen.
Let op: lidwoorden (de), voornaamwoorden (dit, zijn) en telwoorden (sommige) zijn geen bijvoeglijke bepaling.

Slide 21 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan.
Er kunnen ook meer bijvoeglijke bepalingen bij één kern horen.
Let op: lidwoorden (de), voornaamwoorden (dit, zijn) en telwoorden (sommige) zijn geen bijvoeglijke bepaling.

Slide 22 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Zo vind je de bijvoeglijke bepaling(en)
Zet streepjes tussen de zinsdelen.
Zoek van elk zinsdeel dat uit meerdere woorden bestaat, het belangrijkste woord, de kern, en bepaal de woordsoort.
Als de kern een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord is, noteer dan de woorden die extra informatie geven over de kern; dat zijn de bijvoeglijke bepalingen. 

Slide 23 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Noteer die zo:
bijv.bep = oude → dirigent
bijv.bep = succesvolle → dirigent
bijv.bep = daverend → applaus
bijv.bep = stoere → jongens
bijv.bep = in deze klas → jongens
bijv.bep = oud → trainingspak
bijv.bep = van dit groepje → Wie

Slide 24 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik weet wat een werkwoordelijk gezegde is.
  • Ik weet wat een naamwoordelijk gezegde is.
  • Ik kan van een zin bepalen of deze zin een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde bevat.
  • Ik weet wat een bijvoeglijke bepaling is.
  • Ik kan de bijvoeglijke bepalingen uit een zin halen.

Slide 25 - Tekstslide

Afsluiting

Slide 26 - Tekstslide

VH2/HK2 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 27 - Tekstslide