Module 3 spelling - les 6 bijvoeglijk naamwoord

tl4
Woensdag 5 maart

Module 3 spelling: les 5 + 6

Vrijdag 7 maart: proefwerk spelling
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

tl4
Woensdag 5 maart

Module 3 spelling: les 5 + 6

Vrijdag 7 maart: proefwerk spelling

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Maken + nakijken les 5: meervoud van zn
Leerdoelen les 6
Uitleg: bijvoeglijk naamwoord
Aan het werk
Leerdoel + module evalueren

Slide 2 - Tekstslide

Meervoud op -en, -s en -'s
Kast - kasten
huis - huizen

studie - studies
horloge - horloges

baby - baby's
accu - accu's 

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud op -iën, -ieën en -eeën
Woorden op -ie
Als de klemtoon op de laatste lettergreep valt, krijg je -ieën
Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt, krijg je -iën

Woorden op -ee
Kunnen zowel op -s eindigen als -ën

Slide 4 - Tekstslide

Meervoud op -um en -icus
Woorden op -um
De in het Nederlands gebruikte Latijnse woorden op -um krijgen in het meervoud -a of -ums

Woorden op -icus
Woorden als technicus krijgen als meervoud -ici.

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud  op -ik
Als het woord uit meerdere lettergrepen bestaat en de klemtoon valt niet op het laatste gedeelte van het woord, dan moet je bij de laatste lettergreep de medeklinker niet verdubbelen.

dommerik - dommeriken 
lomperik - lomperiken 

Slide 6 - Tekstslide

Aan het werk
Leerdoel: Ik kan zelfstandige naamwoorden op de juiste manier in het meervoud zetten.
Wat: les 5 meervoudsvormen opdracht 1 t/m 3
Hoe: zelfstandig. Fluisterend overleggen
Tijd: tot ...... uur. Daarna kijken wij les 5 na.
Uitkomst: De opdrachten zijn netjes gemaakt in het mapje

Klaar? Scan de QR-codes voor extra oefeningen
Profielwerkstuk -> definitieve versie
timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het meervoud van taxi?
A
taxi's
B
taxies
C
taxis

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van bureau?
A
bureaus
B
bureau's

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meervoud van knie?
A
knies
B
knieën
C
kniën

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meervoud van cursus?
A
cursusses
B
cursusen
C
cursussen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meervoud van auto?
A
auto's
B
autos
C
autoos

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van quiz?
A
quizen
B
quizzen
C
kwissen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het meervoud van reden?
A
redens
B
redenen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het meervoud van luiwammes?
A
luiwammesen
B
luiwammessen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van melodie?
A
melodieën
B
melodiën

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meervoud van graf?
A
grafen
B
graffen
C
graaven
D
graven

Slide 17 - Quizvraag

Opdracht 2.... doe je nog mee?

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het meervoud van baas?
A
baasen
B
bazen
C
baazen
D
basen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud van trolley?
A
trolley's
B
trolleys
C
trollies

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van autobus?
A
autobussen
B
autobusen
C
auto-bussen
D
autobussies

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meervoud van idee?
A
ideeën
B
ideën
C
ideëen
D
idëeen

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meervoud van oceaan?
A
oceaans
B
oceanen
C
oceaniën
D
oceanieën

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kruis?
A
kruisen
B
kruizen
C
kruisje

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van buis?
A
buizen
B
buisen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het meervoud van sollicitatie?
A
sollicitanten
B
sollicitatie's
C
sollicitaties

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografieën
C
fotografen
D
fotografies

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meervoud van paraplu?
A
parapluen
B
paraplu's
C
parapluus

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meervoud van moskee?
A
moskees
B
moskeeën
C
moskeën

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meervoud van behoefte?
A
behoeften/behoeftes
B
behoefte/behoeften
C
behoefte's/behoeftten

Slide 30 - Quizvraag

En de rest...
13. agenda's
14. oorlogen
15. podiums - podia
16. raven
17. schroeven
18. hobby's
19. feeën
20. bureaus

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 3
1. staven
2.  assistenten
3. economieën
4. genieën
5. golven
6. garages
7. jury's
8. juffrouwen
9. paragrafen
10. kieviten

Slide 32 - Tekstslide

Leerdoel les 6
Ik kan bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier gebruiken.

Slide 33 - Tekstslide

Wel of geen -e?
Er komt een -e achter het bijvoeglijk naamwoord als:

1. er een de-woord op volgt;
2. er een meervoud op volgt;
                               3. er een het-woord op volgt én het voorafgegaan wordt door het, dit, dat, mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons, jullie, hun of de bezitsvorm van een eigennaam.

Slide 34 - Tekstslide

Er komt geen -e....
1. er een het-woord op volgt én er geen ander woord voor staat
2. er een het-woord op volgt én het voorafgegaan wordt door het onbepaalde lidwoord een.

Slide 35 - Tekstslide

Aan het werk
Leerdoel: Ik kan bijvoeglijke naamwoorden op de juiste manier spellen.
Wat: les 6 bijvoeglijk naamwoord opdracht 1 en 2
Hoe: zelfstandig. Fluisterend overleggen
Tijd: tot 5 minuten voor het einde van de les
Uitkomst: de opdrachten zijn netjes gemaakt in je mapje

Klaar? Scan de QR-codes voor extra oefeningen.
profielwerkstuk -> definitieve versie

Slide 36 - Tekstslide

In deze straat staan (mooi) woningen.
A
mooi
B
mooie
C
mooien

Slide 37 - Quizvraag

Dat is een ...... recept.
A
lekker
B
lekkere
C
lekkerre

Slide 38 - Quizvraag

Ik draag liever .... kettingen.
A
zilveren
B
zilver
C
zilvere

Slide 39 - Quizvraag

De .... balk is verrot.
A
houten
B
houte
C
houtten

Slide 40 - Quizvraag