Doel: je weet wat splitsbare werkwoorden zijn en kunt deze herkennen. 5.4
Doel: je kent nu alle woordsoorten en kunt deze herkennen en benoemen
Welk doel stel jij jezelf voor deze les?
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Lesprogramma
Doel: je weet wat splitsbare werkwoorden zijn en kunt deze herkennen. 5.4
Doel: je kent nu alle woordsoorten en kunt deze herkennen en benoemen
Welk doel stel jij jezelf voor deze les?
Slide 1 - Tekstslide
Splitsbare werkwoorden
Splitsbare werkwoorden zijn werkwoorden die meestal gekoppeld zijn aan een voorzetsel. Een voorbeeld hiervan is opbellen. Bij de vervoeging van dit woord zie je het volgende:
werkwoord: opbellen
persoonsvorm: ik bel op
voltooid deelwoord: ik heb opgebeld
Het voorvoegsel -ge wordt geplaatst tussen het voorzetsel en het werkwoord, zie: opgebeld
Slide 2 - Tekstslide
Welke splitsbare werkwoorden ken je?
Slide 3 - Woordweb
De jongen geeft de vaas aan zijn moeder. Wat is het vz?
A
Vaas
B
Aan
C
Zijn
D
Moeder
Slide 4 - Quizvraag
Ik kan niet mee met jou, ik geef het op Wat is het VZ?
A
er is geen VZ
B
op
C
met -op
D
met
Slide 5 - Quizvraag
Opdrachten 4.4
Opdrachten: 2-5-9-10-11
kijk na!
heb je veel foutjes>>
heb je weinig foutjes>>verdieping
Klaar 4.4
Foutjes: 4-6-7-14
Verdieping:
-3-13
- maak een strip over een van de woordsoorten. (Toony Tool)
-maak een opdrachtkaart
-Kijk alvast naar volgende les:
5.4: pers. en bez.voornaamwoord
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het verschil
?.... woord
Hij oefent elke dag.
Ik ga met je mee.
Zij vraagt het aan u.
Wat is het verschil
?....woord
Het is zijn huiswerk.
Het is mijn vakantie.
Wij lenen uw auto.
TIP:
Vervang eens door een naam!
Let op: Het hondje loopt op straat
Maar: Ik geef het je morgen.
Slide 7 - Tekstslide
woordsoorten vervolg
Doel: je kent het verschil tussen pvnw en bvnw.
Doel: je kent en herkent nu alle woordsoorten
Slide 8 - Tekstslide
De lieve man van haar is verhuisd naar Amerika.
A
lw - bznw - zn - vz - pvnw - ww - ww - vz - zn
B
lw - bn - zn - vz - bvnw - ww - ww - vz - bv
C
lw-bn-zn-vz-pvnw-ww-ww-vz-zn
D
lw - bn - zn - vz - bvnw - ww - ww - vz - zn
Slide 9 - Quizvraag
Stel je niet zo aan!
Wat is het werkwoord
A
stel
B
niet
C
stel aan
D
aan
Slide 10 - Quizvraag
0
Slide 11 - Video
Over welke woordsoorten ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels
Slide 12 - Quizvraag
Mijn fiets is gestolen.
Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 13 - Quizvraag
NU JIJ 5.4 grammatica
Maak 2 kolommen: PSV-BZV
Heb jij de sleutel gegeven?
Dit is jouw fiets.
Zij liepen naar jou.
Heeft u hem geld gegeven?
Het gaat me prima af.
De man werd door haar ingehaald.
Geef dat boek eens aan hen.
Dat is echt hun probleem.
Slide 14 - Tekstslide
PSV
jij
jou
hem
me
haar
hen
BZV
jouw
hun
Slide 15 - Tekstslide
De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
0
Slide 17 - Video
Opdracht
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen.
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn.
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden.
Kleur de woorden met 2 aparte kleuren
.
Slide 18 - Tekstslide
Dobbelspel
In 3-4-tallen.Bedenk de woorden en schrijf de woorden in je schrift.
1= zn
2= bv
3= bez.vnw
4=pers.vnw
5=ww
6= splitsbaar ww
Slide 19 - Tekstslide
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Telwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Korte woorden die een persoon aangeven
Wat je doet, wat er gebeurt
Kan voor 'de kast' of 'de vakantie'
Geeft een hoeveelheid of volgorde aan
De, het, een
Geeft bezit aan
Mensen, dieren, planten, dingen
Zegt iets over het ZN
Slide 20 - Sleepvraag
Wat heb je deze les geleerd?
Slide 21 - Open vraag
Welk onderdeel vind jij nog lastig?
A
ZNW
B
BV
C
splitsbare ww
D
Pers+ bezit. vnw
Slide 22 - Quizvraag
Opdrachten 5.4
Opdrachten: 2-5-9-10-11
kijk na!
heb je veel foutjes>> (meer dan 3)
heb je weinig foutjes>>verdieping
5.4
Foutjes: 4-6-7-14
Verdieping? kies uit:
-3-13
- maak een strip over een van de woordsoorten. (Toony Tool)