Ma 19-09-22 K1 L2

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

BR2F
Montag, 19. September 2022

Slide 2 - Tekstslide

die Planung
  • Weektaak controle
  • Lernziele (leerdoelen)
  • Volgende week SO
  • Herhalen Grammatik vorige week
  • Neu: Grammatik C
  • Uitspraak
  • Aufgaben (opdrachten)

Slide 3 - Tekstslide

Weektaak controle
ff
Kapitel 1 Lektion 1: Aufgabe 1, 2, 6, 7, 9, 11

Daan, Féline, Frederique, Isa, Isabella, Ise, Jasper, Jip, June, Juup, Lise, Lotte, Luuk, Max, Olivia, Pip, Sacha, Sofie, Vivienne, Zélie
Niet af --> boek?

Slide 4 - Tekstslide

Lernziele
Am Ende der Stunde kann ich:
  •  haben en sein toepassing in een oefening.
  • de klinkers a/ä, o/ö en de ß uitspreken 


Slide 5 - Tekstslide

SO

Lernbox: Seite 48 - 49
  • Lektion 1 t/m 3 leren zoals het er staat
  • Redemittel (zinnen) (nl-du/du-nl) 
Grammatik
  • Seite 11 Grammatik A 
  • Seite 12 Grammatik B
  • werkwoordenlijst periode 1

Volgende week woensdag 28-09

Slide 6 - Tekstslide

Was weißt du noch?


(wat weet je nog)

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
?
?
?

?
?
?
ev: enkelvoud
ik, jij, hij/zij/het
mv: meervoud
wij, jullie, zij/u
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ev: enkelvoud
ik, jij, hij/zij/het
mv: meervoud
wij, jullie, zij/u
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Wat was het verschil tussen
der Mann
man
und

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
der Mann reist viel. --> de man reist veel.

man reist viel --> men reist veel.

Slide 11 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
2 soorten werkwoorden behandelt

  • normale werkwoorden
  • werkwoord met stam op -s klank (s, x, z, ss, ß)

Slide 12 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
reise
reist
reist

reisen
reist
reisen
heiße
heißt
heißt

heißen
heißt
heißen
wohnen   reisen     heißen
1. stam? werkwoord -en
2. plaats uitgang die hoort bij het pers vnw
BV.: wohnen - wohn - du wohnst
ezelsbruggetje:
(fe)esttenten

Slide 13 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  • Hoe maak je het voltooid deelwoord voor een zwak werkwoord?


  • Hoe maak je het voltooid deelwoord voor een sterk werkwoord?


Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Van een zwak werkwoord:
ge + stam + t     --> wohnen --> ge + wohn+ t = gewohnt

Voor een sterk werkwoord:
ge + stam + en  --> geben --> ge + geb + en = gegeben

Slide 15 - Tekstslide

Grammatik C

haben + sein

Slide 16 - Tekstslide

Haben en sein
Haben= hebben
Sein= zijn

Dit zijn onregelmatige werkwoorden.

De vervoeging (uitgangen) gaan niet volgens (fe)esttenten en zul je moeten leren.

Slide 17 - Tekstslide

Hulpwerkwoord haben + sein
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat

haben
habt
haben
bin
bist
ist

sind
seid
sind
haben                  sein
Voltooid deelwoord:
gehabt                 gewesen
             !
In een zin:
vorm van haben + gehabt

bv. ich habe Thee gehabt

vorm van sein + gewesen

bv. ich bin in den Bosch gewesen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Uitspraak klinkers
a/ä, o/ö, u/ü en ß
ä= ee als in heen --> Mädchen, wählen
a= a --> lachen klar

ü= u --> Bücher, gemütlich
u= oe als in zoen--> Mutter

ö= eu als in deur --> böse, Österreich
o= o als in zoon --> wo
ß= s

Slide 21 - Tekstslide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 1 Lektion 2: Aufgabe 1, 7, 10, 11, 14
Aufgabe 2, 5, 6, 13 in de les
  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 13:20
  • Fertig (klaar)? iets voor jezelf





An die Arbeit!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide