2 havo les 20 naamwoordelijk gezegde

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

redekundig ontleden/ zinsdelen
Wat weet je nog?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de eerste stap als je redekundig ontleedt? Hoe vind je het?

Slide 3 - Open vraag

stap 2: Verdeel de zin in zinsdelen
Ivar wil graag archeoloog worden.

Slide 4 - Open vraag

stap 1. persoonsvorm.
stap 2. zinsdelen
Wat doe je bij stap 3.
A
je zoekt het onderwerp
B
je zoekt het gezegde
C
je zoekt het lijdend voorwerp
D
je zoekt het meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 6 - Open vraag

stap 1. persoonsvorm
stap 2: zinsdelen
stap 3: onderwerp
Wat zoek je bij stap vier?

Slide 7 - Open vraag

nieuwe lesstof
Je leert om te kijken of het gezegde
werkwoordelijk of naamwoordelijk is

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide


Dit noem je het werkwoordelijk gezegde
Dit noem je het naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ibrahim fietst naar huis.
Ibrahim heeft naar huis gefietst.

Slide 12 - Tekstslide

Zij zou de theekopjes ongewassen in de kast hebben willen zetten.

Wat is het belangrijkste werkwoord?
A
zou
B
hebben
C
willen
D
zetten

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het hoofdwerkwoord?
Melek heeft een voldoende gekregen.

Slide 14 - Open vraag

Wat is het hoofdwerkwoord?
Hij is vandaag vijftien geworden.

Slide 15 - Open vraag

De politie heeft drugslabs ontmanteld in Brabant en Limburg.
A
heeft= hulpwerkwoord
B
ontmanteld=hulpwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Je zoekt eerst het belangrijkste werkwoord in de zin.
Je kijkt dan of het een koppelwerkwoord is.
                       zijn-worden-blijven-
                       blijken-lijken-schijnen-
                       heten-dunken-voorkomen

Slide 17 - Tekstslide


Ik word later tandarts.
1.Zoek het hoofdwerkwoord.
2.Is het hoofdwerkwoord zelfstandig of koppel?

Slide 18 - Open vraag


Hij wil gaan fietsen.
1.Zoek het hoofdwerkwoord.
2.Is het hoofdwerkwoord zelfstandig of koppel?

Slide 19 - Open vraag

Kinderen willen niet graag meer buitenspelen
A
willen= hww buitenspelen=zww
B
willen=hww buitenspelen=kww

Slide 20 - Quizvraag

Ik wil dansen!
A
dansen = zww wil= hww
B
dansen = kww wil=hww
C
dansen=zww wil=kww

Slide 21 - Quizvraag

Onze dokter was toen weer drie kilo aangekomen.
A
was = hww aangekomen = zww
B
was = zww aangekomen = zww
C
was = hww aangekomen = hww
D
was=kww aangekomen=zww

Slide 22 - Quizvraag

stap 1 persoonsvorm
stap 2 onderwerp
stap 3 kijk naar het hoofdwerkwoord. Is het een koppelwerkwoord?
stap 4. Zoek een woord dat iets zegt over het onderwerp

Je hebt dan het naamwoordelijk gezegde gevonden.
Mijn mobiel/ is /kapot. [persoonsvorm]
Mijn mobiel/is /kapot [ onderwerp]
is= hoofdwerkwoord /koppelwerkwoord
Mijn mobiel /is /kapot [ zegt iets over het onderwerp]
is kapot [ naamwoordelijk gezegde]


Slide 23 - Tekstslide

stap 1 persoonsvorm
stap 2 onderwerp
stap 3 kijk naar het hoofdwerkwoord. Is het een koppelwerkwoord?
stap 4. Zoek een woord dat iets zegt over het onderwerp

Je hebt dan het naamwoordelijk gezegde gevonden.
Hij lijkt mij erg aardig. [persoonsvorm]
Hij lijkt mij erg aardig. [ onderwerp]
?= hoofdwerkwoord /koppelwerkwoord
Hij lijkt mij erg aardig.[ zegt iets over het onderwerp]
[ naamwoordelijk gezegde]


Slide 24 - Tekstslide

maak de taak
De taak staat klaar in NUMO.
Je oefent om het gezegde te vinden.
Je oefent om te zien of het gezegde werkwoordelijk is of naamwoordelijk

Slide 25 - Tekstslide