2.1 fictie hoofd- en bijpersonen, poezie: figuurlijk taalgebruik

2.1 fictie 
en 
poëzie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.1 fictie 
en 
poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vorige les

Dit weten we al uit blok 1:
Fictie (verzonnen) en non-fictie (niet verzonnen)
Realistische fictie (kan in het echt gebeuren)
Niet-realistische fictie (kan niet in het echt gebeuren. 

Slide 2 - Tekstslide

Geef drie voorbeelden van fictie.

Slide 3 - Open vraag

Geef drie voorbeelden van non-fictie.

Slide 4 - Open vraag

Geef twee voorbeelden van niet- realistische fictie.

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen 
  • Ik weet hoe ik een boek kan kiezen.
  • Ik weet wat een hoofdpersoon is.
  • Ik weet wat een bijpersoon is.
  • Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is. 

Slide 6 - Tekstslide

Wat voor verhalen lees jij graag?
Waar en hoe vind je de boeken die je graag leest?

Slide 7 - Open vraag

Een boek kiezen

Zo kun je voorspellen waar een boek over gaat:
  • Bekijk de voorkant: lees de titel en bekijk het plaatje
  • Lees de flaptekst (de tekst op de achterkant).
  • Lees een stukje in het boek

Slide 8 - Tekstslide

Een boek kiezen
  • Let in de bibliotheek op het pictogram (tekeningetje) op de rug van het boek.

  • Lees het kaartje voor in het boek.

  • Kijk op internet

Slide 9 - Tekstslide

2.1 fictie
personages 

Slide 10 - Tekstslide

Theorie (personages) 
Hoofdpersonen bijpersonen = personages

Wat kom je over hoofdpersonen te weten?
- wat hij/zij denkt en voelt
- wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn
- hoe hij/zij eruitziet
- waar, hoe en met wie hij/zij woont
Hierdoor kun je je beter inleven in de hoofdpersoon.


Slide 11 - Tekstslide

Bijpersoon
Over de bijpersonen krijg je minder informatie. Je krijgt meestal geen gedachten of gevoelens te lezen.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wie is de hoofdpersoon in het fragment?

Slide 14 - Open vraag

Een bijpersoon speelt een minder belangrijke rol in een verhaal.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 15 - Quizvraag

In een verhaal krijg je veel informatie van de hoofdpersoon.
Bovenstaande uitspraak is
A
ik heb geen idee
B
waar
C
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Leerdoelen 
  • Ik weet hoe ik een boek kan kiezen.
  • Ik weet wat een hoofdpersoon is.
  • Ik weet wat een bijpersoon is.
  • ik weet wat figuurlijk taalgebruik is. 

Slide 17 - Tekstslide

Poëzie: figuurlijk taalgebruik
Letterlijk: De kapper zit met zijn handen in mijn haar. 
Figuurlijk: Ik zit met mijn handen in mijn haar. 

Figuurlijk taalgebruik is vaak verrassend:
De appel valt niet ver van de boom.
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht.
Een appeltje met iemand te schillen hebben
Onder één hoedje spelen

twee zielen, één gedachte


Slide 18 - Tekstslide

Ik kan de lesdoelen toepassen in mijn opdrachten
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Aan het werk!
Talent boek bladzijde 75-76-77

Slide 20 - Tekstslide