fictie 1.1 en 2.1

Welkom in deze les!




Pak je leesboek     Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop                                                    dicht
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom in deze les!




Pak je leesboek     Leg je                                                     spullen klaar





Geen telefoon         Laptop                                                    dicht

Slide 1 - Tekstslide

Doelen

Ik weet wat fictie en non-fictie is.
Ik weet wat realistische fictie en niet-realistische fictie is.
Ik weet wat hoofdpersonen zijn.
Ik weet wat bijpersonen zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is fictie?
Als je het niet weet, zet je een vraagteken als antwoord.

Slide 3 - Open vraag

opdracht
pak je schrift:
  • schrijf een kort verhaaltje op (ongeveer 10 zinnen)
  • Is het verhaaltje verzonnen of is het echt gebeurd?

Slide 4 - Tekstslide

theorie
Fictie = alles wat verzonnen is
niet alleen leesboeken, maar ook strips, films, toneelstukken en gedichten
Non-fictie = alles wat niet verzonnen is
dus: schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken en een handleiding zijn voorbeelden van non-fictie
Is jouw verzonnen verhaal fictie of non-fictie?

Slide 5 - Tekstslide

fictie
Een verzonnen verhaal (fictie) kan
  1. realistisch zijn (het kán echt gebeurd zijn)
  2. niet-realistisch zijn (het kan niet echt gebeuren)

Kun je een voorbeeld noemen?

Slide 6 - Tekstslide

non-fictie
Is altijd realistisch. Het is immers echt gebeurd.
Soms is er wel iets bij verzonnen om het verhaal duidelijker te maken.

Slide 7 - Tekstslide

samengevat
fictie= alles wat verzonnen is, 
Voorbeelden: leesboeken,strips, films, toneelstukken en gedichten.
non-fictie=alles wat niet verzonnen is, Voorbeelden:Schoolboeken, nieuwsberichten, kookboeken,een handleiding.

Realistische fictie is fictie die 'net echt' is. 
Niet-realistisch fictie is fictie die niet waar kan zijn,sprookjes en fantasy zijn voorbeelden van niet-realistische verhalen.





Slide 8 - Tekstslide

In een schema

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen
Er komen nu een paar oefeningen

Slide 10 - Tekstslide



Is dit boek fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 11 - Quizvraag


Zijn deze boeken fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 12 - Quizvraag


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 13 - Quizvraag


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort boek is dit?
A
realistische fictie
B
niet realistische fictie

Slide 15 - Quizvraag

Wat voor soort boek is dit?
A
realistische fictie
B
niet realistische fictie

Slide 16 - Quizvraag

opdracht
Ga naar Talent 1.1 fictie opdracht 1.
Zoek ook 1.1 fictie opdracht 1 op in je lesboek (blz 8)

We gaan even oefenen met het invullen van de antwoorden van opdr. 1, 2 en 3.
We lezen opdr. 4 en daarna lees ik tekst 1 voor.

Slide 17 - Tekstslide

opdrachten maken
Geef antwoord in hele zinnen.
Begin met een hoofdletter en eindig met een punt.
Let goed op spelling.
Als er staat leg uit: doe dat dan ook.

Maak opdracht 4 en 6
Lees daarna tekst 2 en maak opdracht 7. Klaar? Ga stillezen.


Slide 18 - Tekstslide

1.Wat is fictie?
2. in welke twee soorten kun
je fictie verdelen?

Slide 19 - Open vraag

starten
tekst 3 voorlezen, vraag 8,9,10 en 11 maken
leestips blz 15 lezen

Slide 20 - Tekstslide

Hoofdpersonen en bijpersonen 2.1
Wat is het verschil?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Waaraan herken je een hoofdpersoon?

Slide 23 - Open vraag

hoofdpersoon
Over de hoofdpersoon kom je te weten:
• wat hij of zij denkt en voelt;
• wat zijn of haar karaktereigenschappen zijn (bijvoorbeeld: verlegen,                   zelfverzekerd, nieuwsgierig, egoïstisch);
• hoe hij of zij eruitziet;
• waar, hoe en met wie hij of zij woont.

Hoofdpersonen leer je goed kennen in een boek. Daarom kun je je goed inleven in een hoofdpersoon.

Slide 24 - Tekstslide

Waaraan herken je een bijpersoon?

Slide 25 - Open vraag

Bijpersoon
Van bijpersonen krijg je meestal geen gedachten en gevoelens te lezen.

Van bijpersonen weet je vaak wel het uiterlijk

Slide 26 - Tekstslide

Doelen behaald?

Ik weet wat fictie en non-fictie is.
Ik weet wat realistische fictie en niet-realistische fictie is.
Ik weet wat hoofdpersonen zijn.
Ik weet wat bijpersonen zijn.

Slide 27 - Tekstslide

even oefenen
maak van hoofdstuk 1 paragraaf 1 (fictie)
opdracht 5,6

Slide 28 - Tekstslide