Nu Nederlands Grammatica 1 en 2 hh

Herhaling van grammatica 1 en 2
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling van grammatica 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden
Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt (je kan het doen) Bij sommige wekrenwoorden is de betekenis niet zo duidelijk (zijn, moeten, worden)
persoonsvorm/infinitief/voltooid deelwoord

Slide 2 - Tekstslide

Vul een werkwoord in,
gebruik het infinitief

Slide 3 - Woordweb

Zelfstandig naamwoorden
mens/dier/ding
namen

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord
een GROOT paard
een DUUR huis
een AARDIGE jongen

Slide 5 - Tekstslide

de drie lidwoorden zijn:
A
de, het, in
B
de, het, een
C
ik, jij, wij
D
het, is, zijn

Slide 6 - Quizvraag

Persoonlijk voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan:

ik, jij, je, hij, zij, ze, het, wij, we , jullie, u, zij, ze
mij, me, jou, je, u, hem, haar, het, ons, jullie, u, ze, hen, hun

Slide 7 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
geeft aan VAN WIE iets is en staat vóór het bezit

Franka heeft HAAR gereedschap in JOUW auto laten liggen.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonlijk vnw:
Ik greep in toen Youp zijn rem niet hard genoeg intrapte
A
ik
B
zijn
C
hard
D
rem

Slide 9 - Quizvraag

Bezittelijk vnw:
Ik greep in toen Youp zijn rem niet hard genoeg intrapte
A
ik
B
Youp
C
zijn
D
rem

Slide 10 - Quizvraag

Aanwijzende voornaamwoorden
verwijs naar iets: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijke


Slide 11 - Tekstslide

Aanwijzend vnw:
Die man is de directeur van deze school.
A
die
B
die, deze
C
de, deze
D
deze

Slide 12 - Quizvraag

Samen oefenen

Slide 13 - Tekstslide