4 HAVO Thema 1 BS 6 Natuurwetenschappelijk onderzoek

Goedemorgen!
This is the place to   Bio
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen!
This is the place to   Bio

Slide 1 - Tekstslide

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 6: Natuurwetenschappelijk onderzoek
H5
Thema 1
Inleiding in de biologie

Slide 2 - Tekstslide

Herhalen vorige les
Basisstof 5

  1. Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen.
  2. Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten.
  3. Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 3 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde van klein (1) naar groot (5)
DNA
2
3
4
5
1
celkern
chromosoom
niercel
nier

Slide 4 - Sleepvraag

De waterval is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 5 - Quizvraag

De boom is
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos

Slide 6 - Quizvraag

Wat is nummer 6?
A
celkern
B
celmembraan
C
celwand
D
vacuole

Slide 7 - Quizvraag

Een plantencel in 3 verschillende stadia: 
Zet de tekst bij het juiste plaatje
Turgor
grensplasmolyse
plasmolyse

Slide 8 - Sleepvraag


A
Exocytose
B
Pericytose
C
Fagocytose
D
Endocytose

Slide 9 - Quizvraag

Welke stoffen kunnen door diffusie het celmembraan passeren?
Welke stoffen kunnen niet door diffusie het celmembraan passeren?
glucose
koolstofdioxide
natrium-ionen
vetachtige moleculen
water
zetmeel
zuurstof

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is een celmembraan?
A
laagje vet- en eiwitmoleculen om de vacuole
B
laagje vet- en eiwitmoleculen om de kern
C
laagje vet- en eiwitmoleculen om de cel

Slide 11 - Quizvraag

Deze cel(len) heeft(hebben) een celmembraan:
A
plantencel
B
dierencel
C
beide

Slide 12 - Quizvraag

Een plantencel wordt in een
oplossing gelegd. Is deze
oplossing isotoon, hypertoon of
hypotoon ten opzichte
van de plantencel?
A
Hypertoon
B
Isotoon
C
Hypotoon

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer treedt plasmolyse op in een plantaardige cel?
A
Als de osmotische waarde buiten de cel hoger is
B
Als de osmotische waarde buiten de cel lager is
C
Als de osmotische waarde gelijk is aan de cel

Slide 14 - Quizvraag

Milieu waarin de cel zich bevind
A.
Toestand waar de cel zich in bevindt
B.
Er gaat water de cel in/ uit?
Hypertoon
Isotoon
Hypotoon
Plantaardige cellen:
Sleep de onderdelen naar de juiste plek
A.
B.

Je kunt het verschil tussen osmose bij dierlijke en plantaardige cellen uitleggen
Plasmolyse
Grensplasmolyse
Turgor
In
Uit
Blijft gelijk

Slide 15 - Sleepvraag

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
de cel verandert niet van vorm

Slide 16 - Quizvraag

1.6 - Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan verschillende typen van natuurwetenschappelijk onderzoek omschrijven
  • Je kunt verschillende fasen van een hypothesetoetsend onderzoek beschrijven, resultaten van een onderzoek analyseren en daaruit conclusies trekken
  • Je kunt een technisch ontwerp voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren

Slide 18 - Tekstslide

Onderzoeken
Natuurwetenschappelijk probleem -> onderzoeksvraag

- Literatuuronderzoek
- Beschrijvend onderzoek 
- Hypothesetoetsend onderzoek
- Ontwerpend onderzoek

Slide 19 - Tekstslide

Beschrijvend onderzoek
Observeren van verschijnselen
Verzamelen gegevens (data)
Gegevens samenvoegen tot een conclusie
Conclusie proberen uit te breiden tot brede regel
Voorbeeld: gedragsonderzoek bij dieren

Kan leiden tot een nieuwe hypothese!

Slide 20 - Tekstslide

Hypothesetoetsend onderzoek
Hypothese: mogelijke verklaring voor verschijnsel of verband tussen verschijnselen

Invloed van variabele A op testgroep
Altijd in duplo: experimenteergroep en controlegroep (blanco)

Slide 21 - Tekstslide

Hypothesetoetsend onderzoek
Hypothese: mogelijke verklaring voor verschijnsel of verband tussen verschijnselen

Kan ook worden uitgevoerd door middel van een steekproef of interviews
Voorbeeld: heeft product A positieve werking op de gesteldheid van mensen

Slide 22 - Tekstslide

Ontwerpend onderzoek
Ontwikkeling van modellen, materialen, instrumenten of systemen als antwoord op een onderzoeksvraag

Model: vereenvoudigde weergave van werkelijkheid
Goed voor experiment op computer die in werkelijkheid niet mogelijk is

Slide 23 - Tekstslide

Fasen van een natuurwetenschappelijk  onderzoek

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Validiteit en betrouwbaarheid
Validiteit: resultaten geven ook echt antwoord op de onderzoeksvraag
 Betrouwbaarheid: resultaten op een eerlijke manier verkregen en kunnen worden herhaald

Slide 26 - Tekstslide

TheoriΓ«n
Generatio spontanea -> levende organismen uit levenloze materie 

Een theorie is vaak de uitkomst van een onderzoek, gebaseerd op resultaten

Slide 27 - Tekstslide

In welke volgorde doe je natuurwetenschappelijk onderzoek?
Onderzoeksvraag
Hypothese
Conclusie
Materiaal en Methode
Resultaten
Discussie & Reflectie
Achtergrondinformatie/ waarneming

Slide 28 - Sleepvraag

Wat is de juiste volgorde van wetenschappelijk onderzoek doen?
A
onderzoeksvraag - hypothese - materialen en methode - resultaten - conclusie - discussie
B
hypothese - onderzoeksvraag - materialen en methode - resultaten - conclusie - discussie
C
onderzoeksvraag - hypothese - materialen en methode - resultaten discussie - conclusie

Slide 29 - Quizvraag

Waar kijk je naar als je een conclusie wil trekken die antwoord geeft op je onderzoeksvraag?
A
Naar de hypothese
B
Naar de resultaten
C
Naar de uitvoering
D
Naar het werkplan

Slide 30 - Quizvraag

De kroonbasilisk of Jezus Christus-hagedis uit Costa Rica kan
over het water lopen. Hij doet dat om voedsel te verzamelen of aan roofdieren te ontsnappen. Volgens de Groningse hoogleraar Videler liep ook de Archaeopteryx, een reptielachtige oervogel die 140 miljoen jaar geleden leefde, over het water. Hoe noemt men de bewering van Videler?
A
Conclusie
B
Hypothese
C
Probleemstelling
D
Verklaring

Slide 31 - Quizvraag

Welke conclusie kun je trekken uit deze grafiek?
A
Tim groeide niet tussen zijn achtste en negende jaar
B
Tim groeit steeds even snel
C
Tim groeide het snelst tussen 1 en 3 jaar
D
Tim groeide als peuter niet

Slide 32 - Quizvraag

Ik heb de leerdoelen van deze les onder de knie
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 33 - Poll

Welke begrippen/concepten vond je lastig?

Slide 34 - Open vraag

Aan de slag
Maak een samenvatting van BS 6

Maak opdrachten 61 t/m 65 

Slide 35 - Tekstslide