vocabulaire LS Unité 2 2H

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

NPO mercredi 20 janvier, 2e classe 

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

Nous allons nous préparer pour le test de lundi prochain!

Hoe zeg je in het Frans
de scheidsrechter

1. l'arbitre
2. l'équipe
3. le stade
4. les études

Hoe zeg je in het Frans
onze trainer

1. votre entraineur
2. vos entraineur
3. notre entraineur
4. nos entraineur

Welk van de volgende woorden is GEEN muziekinstrument?

1. la flute
2. la guitare
3. la batterie
4. la planche

Welke van de volgende woorden is een lichaamsdeel?

1. le coude
2. l'exposé
3. l'erreur
4. le casque

Wat betekent in het Nederlands
j'ai appris

Wat betekent in het Nederlands
L'ado ?

typ een woord uit de apprendres in het Frans, dat iets met koken te maken heeft

geef een Frans woord uit de apprendres, dat met voetbal te maken heeft

hoe zeg je in het Frans
mijn passie is muziek spelen

1. mon passion est jouer de la musique
2. ma passion a jouer de la musique
3. ma passion est jouer de la musique
4. ma passion est bricoler

Waar of niet waar?
Il est une heure moins le quart =
het is kwart voor 2

1. waar
2. niet waar

waar of niet waar?
Mijn helm ziet er stom uit =
Mon casque a l'air stupide

1. waar
2. niet waar

l'avenir

la victoire

l'heure

la balade

het uur

de toekomst

de tocht

de overwinning

Hoe zeg je in het Frans:
De ervaring is onvergetelijk

1. l'expérience est inoubliable
2. l'expérience est folle
3. l'adversaire est inoubliable
4. les loisirs sont intensifs

Welk woord kun je niet met een bal doen?

1. lancer
2. perdre
3. attraper
4. raconter

Het werkwoord POUVOIR betekent willen of mogen

1. waar
2. niet waar

Geef een vorm van het werkwoord pouvoir in de présent

le verbe POUVOIR

Hoe zit het met het vertrouwen in jezelf voor de toets?

ik ben goed voorbereid voor de toets

ga ik nog even goed leren

heb ik een paar woordjes onthouden

moet ik nog heeel goed leren

haal ik een 1 voor de toets

Hoe zeg je in het Frans
Wij kunnen?