Les 54. Retorische vraag en ironie

Vandaag 
Aan het einde van deze les weet je wat een retorische vraag is, wat ironie is en kun je beide herkennen in een klein stukje tekst. 
 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 
Aan het einde van deze les weet je wat een retorische vraag is, wat ironie is en kun je beide herkennen in een klein stukje tekst. 
 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

‘Laat jij de hond even uit?’

Slide 5 - Tekstslide

‘Laat jij de hond even uit?’

Het is meer een mededeling dan een vraag. Er wordt geen antwoord op verwacht. Degene die de vraag stelt trekt hiermee de aandacht.

Slide 6 - Tekstslide

Wat bedoelt de docent als ze zegt: 'wil jij het bord vegen?'

Slide 7 - Open vraag

Is dit een retorische vraag:
Weet u de weg naar het station?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Is dit een retorische vraag:
Kun je niet een beetje uit je doppen kijken?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ironie

Slide 12 - Tekstslide

Ironie
De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt = ironie

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Lees je in deze zin ironie:
Handig van jou om geen sleutel mee te nemen.
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Antwoorden
1. B 
2. Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Het antwoord  ligt voor de hand. Een retorische vraag wordt geschreven met een vraagteken, maar als je de zin uitspreekt, klinkt er eerder een uitroepteken.

3 B, C, D 


Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden
4 a. Met ‘Wist je dat…? probeert de schrijver de aandacht te trekken van degene voor wie de
 vraag bedoeld is. De schrijver wil de ander iets nieuws vertellen; hij hoeft niet per se te weten
 of diegene dat al wist.

b. De schrijver wil de aandacht van de lezer trekken om de lezer met een grapje te vermaken.

c. De schrijver wil met de retorische vraag ‘Wie is er niet groot mee geworden?’ de aandacht
 trekken. Doordat het antwoord op een retorische vraag voor de hand ligt, wekt de schrijver
 de indruk dat iedereen groot is geworden met Calvé pindakaas. 

Slide 18 - Tekstslide

Antwoorden
5. Hoe…willen? 
Weet…wat?
6. A 
7. Bij ironie zegt de schrijver of spreker het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. 
In een gesprek kun je aan iemands gezichtsuitdrukking of aan de intonatie zien of horen dat het ironie is.

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden
8. A, D, E 
9. A, C 
10. De leraar verwacht geen antwoord op de vraag. Het antwoord ligt namelijk voor de hand: 
de leerling weet niet zo veel van huiswerk maken. De leraar stelt de vraag alleen om de aandacht van de leerling te trekken.
11. Te beoordelen door de docent

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden
12. Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: 
Geen ironie: als je vriendin haar allermooiste jurk heeft aangetrokken en haar make-up en haar heel mooi heeft gedaan.
Wel ironie: als je vader op zijn oude lelijke klompen naar je diploma-uitreiking komt.
13. Te beoordelen door de docent. 
14. De ‘knipoog’ wordt gebruikt om aan te geven dat het bericht ironisch is bedoeld. 

Slide 21 - Tekstslide