Les 54

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
- Wat gaan we leren?
Les  54 – Hoe gebruikt een schrijver retorische vragen en ironie in zijn tekst?
- Nakijken
- instructie
- Inoefenen
- Zelfstandig werken
- Nabespreken/huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden
1 Goede antwoorden zijn: as, askorrels, (huishoudelijk) afval of huisvuil. T1
2 Nee. Het gaat er in deze tekst vooral om wat de commercieel directeur Jasper de Jong vertelt en wat zijn bedrijf doet. Het is daarvoor niet belangrijk om te weten wat een commercieel directeur precies is.
4 C 

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden
5 a ‘milieu’ en ‘verontreiniging’ T1
b ‘een afvalzak aan de straat’
c het keurmerk dat aangeeft dat de duurzame stoeptegel dezelfde sterkte heeft als een normale stoeptegel
d ‘normale’
e ‘conventionele’
6 Te beoordelen door de docent. T1
7 Je zoekt bij het hele werkwoord: ‘afdanken’. T1

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden
9 Te beoordelen door de docent. Bijvoorbeeld: T1
a esthetisch – wat met schoonheid te maken heeft – manier 2: synoniem
b gerecycled – hergebruikt – manier 2: synoniem
c impact – invloed (op het milieu) – manier 1: je kunt het woord weglaten en de zin nog steeds begrijpen
d immense – enorme – manier 5: woordenboek
10 Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: ingebruikname, primeur, constructie, schaarse. T2

c Eigen antwoord.
10 Te beoordelen door de docent. I
11 Eigen antwoord. Denk hierbij aan de manieren uit de theorie. 

Slide 5 - Tekstslide

Retorische vraag en ironie

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel
Je leert wat een retorische vraag en ironie is.

Slide 7 - Tekstslide

‘Laat jij de hond even uit?’

Slide 8 - Tekstslide

‘Laat jij de hond even uit?’

Het is meer een mededeling dan een vraag. Er wordt geen antwoord op verwacht. Degene die de vraag stelt trekt hiermee de aandacht.

Slide 9 - Tekstslide

Retorische vraag
vraag waarop geen antwoord wordt verwacht
 'Een gloednieuwe telefoon, wie wil dat nou niet?'

  • aandacht trekken
  • geschreven als vraagzin, met vraagteken
  • bij uitspreken klinkt uitroepteken
  • meer mededeling dan vraag

Slide 10 - Tekstslide

Is dit een retorische vraag:
Weet u de weg naar het station?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Is dit een retorische vraag:
Kun je niet een beetje uit je doppen kijken?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Is dit een retorische vraag:
Wat zijn de voordelen van een elektrische fiets?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Ironie

Slide 14 - Tekstslide

Ironie
De schrijver zegt het tegenovergestelde van wat hij bedoelt = ironie

Slide 15 - Tekstslide

Ironie
  • lichte vorm van spot
  • schrijver zegt tegenovergestelde van wat hij bedoelt
‘Goh, precies op tijd!’ (als iemand te laat is)
'Ik hoop dat je het niet erg vindt dat ik alvast ben begonnen.' (als iemand te laat komt in de klas)


Slide 16 - Tekstslide

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie'
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Lees je in deze zin ironie:
Vandaag gaat de les over tekstsoorten
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Lees je in deze zin ironie:
Handig van jou om geen sleutel mee te nemen.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag

Les 54: Maak opdracht 1 t/m 11, blz. 112 en 113
Klaar? laat het werk controleren door de docent
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden
1 B 

2 Een retorische vraag is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Het antwoord 
ligt voor de hand. Een retorische vraag wordt geschreven met een vraagteken, maar als je
de zin uitspreekt, klinkt er eerder een uitroepteken.

3 B, C, D 


Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden
4 a Met ‘Wist je dat…? probeert de schrijver de aandacht te trekken van degene voor wie de
 vraag bedoeld is. De schrijver wil de ander iets nieuws vertellen; hij hoeft niet per se te weten
 of diegene dat al wist.

b De schrijver wil de aandacht van de lezer trekken om de lezer met een grapje te vermaken.

c De schrijver wil met de retorische vraag ‘Wie is er niet groot mee geworden?’ de aandacht
 trekken. Doordat het antwoord op een retorische vraag voor de hand ligt, wekt de schrijver
 de indruk dat iedereen groot is geworden met Calvé pindakaas. 

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden
5 Hoe…willen? 
Weet…wat?

6 A 

7 Bij ironie zegt de schrijver of spreker het tegenovergestelde van wat hij bedoelt. 
In een gesprek kun je aan iemands gezichtsuitdrukking of aan de intonatie zien of horen
dat het ironie is.

Slide 23 - Tekstslide

Antwoorden
8 A, D, E 

9 A, C 

10 De leraar verwacht geen antwoord op de vraag. Het antwoord ligt namelijk voor de hand: 
de leerling weet niet zo veel van huiswerk maken. De leraar stelt de vraag alleen om de
aandacht van de leerling te trekken.

11 Te beoordelen door de docent

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden
12 Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: 
Geen ironie: als je vriendin haar allermooiste jurk heeft aangetrokken en haar make-up en
haar heel mooi heeft gedaan.
Wel ironie: als je vader op zijn oude lelijke klompen naar je diploma-uitreiking komt.

13 Te beoordelen door de docent. 

14 De ‘knipoog’ wordt gebruikt om aan te geven dat het bericht ironisch is bedoeld. 

Slide 25 - Tekstslide