Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Spelling herhaling NN vwo 4
Nieuw Nederlands
1 / 28
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
In deze les zitten
28 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Nieuw Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
1. Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd.
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm TT?
Ik-vorm:
stam
Hij-vorm:
stam+t
Staat je/jij achter persoonsvorm?
stam
Meervoud:
infinitief
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm VT?
1. Zwakke werkwoorden ('t ex-kofschip)
2. Sterke werkwoorden (verandering van klank)
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeelden
1. De witte was doe ik nooit bij de bonte was, zodat mijn witte kleding goed wit blijft.
2. Max Verstappen ... (racen) maandelijks een keer op het circuit van Zandvoort.
3. Meer dan 80.000 mensen ... (vluchten) vorige week voor aardbevingen en overstromingen.
Slide 3 - Tekstslide
2. Overige werkwoordsvormen
Voltooid en onvoltooid deelwoord als
bijvoeglijk naamwoord?
Infinitief
Het hele werkwoord
Gebiedende wijs
Ga staan! -> Stam van het werkwoord
Onvoltooid deelwoord
Je bent ermee bezig-> Al wandelend bespreken wij de gang van zaken.
Het hele werkwoord +d
Voltooid deelwoord
Zelfde regels als persoonsvorm verleden tijd->
laatste letter in 't-exkofschip'?
Slide 4 - Tekstslide
3. Lastige gevallen in de werkwoordspelling
Blz. 275
Slide 5 - Tekstslide
4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER
1
Aan het begin van een zin. Let op zinnen in de directe rede.
2
Bij persoonsnamen; Sytske van der Zweep, mevrouw Van der Zweep.
3
Namen van verenigingen, bedrijven, instellingen en diensten.
4
Afleidingen van aardrijkskundige namen, merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en titels.
Slide 6 - Tekstslide
4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER - wanneer niet?!
1. Soorten;
glaasje bordeaux
2. historische periodes;
middeleeuwen
3. afleidingen van feestdagen;
kerstvakantie
4. maanden, dagen, seizoenen;
mei, zondag, lente
5. windstreken;
noorden, zuiden, westen, oosten
6. Religies en afleidingen daarvan;
katholiek, islam, jodendom
Slide 7 - Tekstslide
4. Hoofdletters en leestekens
LEESTEKENS
Punt
Aan het eind van de zin.
Bij afkortingen.
Vraagteken & uitroepteken
Aan het eind van een zin. Let op de directe rede.
Komma
1. Voor en na een bijstelling.
2. Tussen twee persoonsvormen.
3. Tussen onderdelen van een opsomming.
4. Voor of na een aanspreking.
5. Voor een voegwoord.
Puntkomma
1. Zinnen die sterk met elkaar samenhangen.
2. Delen van een opsomming (in zinnen).
Dubbele punt
1. Opsomming aankondigen.
2. .Verklaring aankondigen.
3. Om de directe rede aan te kondigen.
Aanhalingstekens
1. Citaat.
2. Directe rede (alleen bij gesproken tekst, geen gedachten).
Slide 8 - Tekstslide
5. Meervoudsvorming
Meervouden op -s: garages, dvd's, baby's, bureaus, essays.
Meervouden op -en: bomen, laarzen, dieven, takken, perziken, knieën, bacteriën
Meervouden op -eren: eieren, runderen
Vreemde meervoudsvormen: musea, data, crises, politici.
Slide 9 - Tekstslide
6. Verkleinwoorden
Paraplu
Baby
Tosti
Vlag
Wat gebeurt er met het woord als je het verkleint?
Ketting
Rund
Blad
Tante
Slide 10 - Tekstslide
7. Tussenklank in samenstellingen
Slide 11 - Tekstslide
7. Tussenklank in samenstellingen
Slide 12 - Tekstslide
7. Tussenklank in samenstellingen
Slide 13 - Tekstslide
8. Aan elkaar of los?
Slide 14 - Tekstslide
8. Aan elkaar of los?
Slide 15 - Tekstslide
8. Aan elkaar of los?
Slide 16 - Tekstslide
8. Aan elkaar of los?
Aan elkaar:
1. Samenstellingen van twee of drie woorden: schoolvakantie
2. Getallen tot en met duizend en in samenstellingen: drieduizend, zeshonderd.
3. Combinaties van voorzetsel en bijwoord: dichtbij, naartoe.
4. Combinatie van twee voorzetsels: voorin, achterop.
5. Er, hier, daar, waar + voorzetsel: hieraan, waarvoor, daartegenover.
Slide 17 - Tekstslide
8. Aan elkaar of los?
Los:
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont
dicht bij
de stad
.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag
achter op
de fiets
.
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten.
Slide 18 - Tekstslide
9. Liggend streepje
Slide 19 - Tekstslide
10. Trema, apostrof, accenttekens
Slide 20 - Tekstslide
9. Liggend streepje
Slide 21 - Tekstslide
10. Trema, apostrof, accenttekens
Slide 22 - Tekstslide
11. Getallen
Slide 23 - Tekstslide
11. Getallen
Slide 24 - Tekstslide
12. Sommige of sommigen?
Slide 25 - Tekstslide
12. Sommige of sommigen?
Slide 26 - Tekstslide
12. Sommige of sommigen?
Slide 27 - Tekstslide
13. Probleemwoorden
Slide 28 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Spelling
Oktober 2022
- Les met
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Spelling blz. 266 t/m 275
November 2022
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Spelling
Mei 2021
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Spelling
September 2024
- Les met
41 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Spelling herhaling NN vwo 4
September 2022
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
Spelling NN havo 4
Oktober 2022
- Les met
43 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
Spelling NN havo 4
November 2024
- Les met
28 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
Herhalingslessen (1) spelling H3 - juni 2020 (corona)
September 2020
- Les met
49 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3