5.9 spelling: er + voorzetsel en tussen-s en tussen-n

5.9 spelling
Je leert:
  • wanneer je er + voorzetsel los of aan elkaar schrijft;
  • de tussen-s en tussen-n in een samenstelling.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

5.9 spelling
Je leert:
  • wanneer je er + voorzetsel los of aan elkaar schrijft;
  • de tussen-s en tussen-n in een samenstelling.

Slide 1 - Tekstslide

Het woordje 'er' in het Nederlands 


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Spelling 5.9 (blz. 158)
er + naast (hier + naast)
er + voor (daar + voor)
er + tussen + in
er + van + uit + gaan
er + uit + voor + lezen

Slide 4 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Aan elkaar

Je schrijft er (hier, daar, waar) + voorzetsel meestal aan elkaar:
ernaast, hierlangs, daarvoor, waarin.
Volgt er daarna nóg een voorzetsel, dan schrijf je dat er ook aan vast:
ertussenin, hiertegenover, daarachter, waaroverheen.




Slide 5 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:
1. Als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord. Dat voorzetsel mag alléén aan het werkwoord vast geschreven worden.

Hij gaat ervan  uit dat ik kom. (werkwoord = uitgaan)
Wie leest er  voor? (werkwoord = voorlezen)




Slide 6 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:

2. Als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort.

We reden naar Friesland en hij zat achter in de auto. (in hoort bij het zinsdeel 'in de auto')
We reden met de auto naar Friesland en hij zat achterin. (in hoort niet bij een ander zinsdeel)
Leg het boek maar boven op de stapel. (op hoort bij het zinsdeel 'op de stapel')
Leg het boek maar bovenop. (op hoort niet bij een ander zinsdeel)




Slide 7 - Tekstslide


Samenstelling & tussenletters

Slide 8 - Tekstslide

Welke woorden kun jij maken met 'voet'? 

Slide 9 - Woordweb

Samenstelling
  • voetbal 
  • voetensteun
  • hondenpoep
  • Koninginnedag
  • groentesoep
  • tomatensoep

Slide 10 - Tekstslide

Doelen van vandaag

Aan het einde van de les:
- weet je wat een samenstelling is;
- weet je wat een afleiding is;
- kun je samenstellingen en afleidingen correct schrijven; 
         * wel/geen tussen-n
         * wel/geen tussen-s
- (weet je welke woorden je los of aan elkaar schrijft.)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Je schrijft een tussen-n in de samenstelling als...
A
het eerste deel een bn is dat eindigt op -en
B
het eerste deel een zn is
C
het eerste deel een zn is en het meervoud eindigt op -en
D
het eerste deel een zn is dat eindigt op -en

Slide 14 - Quizvraag

Wat moet je als eerste doen om te bepalen of de samenstelling geschreven wordt
met een tussen-n?
A
Je splitst de samenstelling in losse woorden.
B
Je kijkt of het eerste deel een meervoud heeft op -en.
C
Je kijkt of er bijzonderheden zijn.
D
Je kijkt of het eerste deel een zn is.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je dit woord?
A
zonnebril
B
zonnenbril

Slide 16 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak

Slide 17 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
hogeschool
B
hogenschool

Slide 18 - Quizvraag

Met of zonder tussen-n?
A
spinnenwiel
B
spinnewiel

Slide 19 - Quizvraag

Waarom schrijf je maneschijn zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar één van.
B
Het eerste deel heeft twee meervouden.
C
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 20 - Quizvraag

Waarom schrijf je horlogemaker zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar één van.
B
Het eerste deel heeft twee meervouden.
C
Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 21 - Quizvraag

Geen tussen-n?!
Waarom schrijf je dan bijvoorbeeld:
belangeloos
woordeloos
grenzeloos
plaatselijk ... ?
  • Dat zijn afleidingen (en geen samenstellingen) => die regels zijn niet van toepassing. 

Slide 22 - Tekstslide

Tussen-s
Hoor je een tussen-s? Dan schrijf je hem!

Twijfel? Verander het tweede deel!
stationschef - stationshal

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk correcte
woorden met een tussen-s

Slide 24 - Woordweb

Stappen 
1. Is het woord een samenstelling of een afleiding?
2. Bij een afleiding: (meestal) geen tussen-n 
3. Bij een samenstelling
- eerste deel van het woord een ww, bw of bn? => geen 
tussen-n 
(bijv. beresterk => 'bere' wil zeggen: heel erg)

Slide 25 - Tekstslide

Stappen 
3. Bij een samenstelling
- eerste deel van het woord een zn?
- eindigt het meervoud daarvan op -n? Dan tussen-n
- eindigt het meervoud (ook) op een -s? Dan geen tussen-n
- uitzonderingen: maneschijn, zonnestelstel, koninginnedag 

Slide 26 - Tekstslide

Maken
5.9 spelling
Maak opdracht 1
blz. 163-164
klassikaal nakijken

Slide 27 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1

Slide 28 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2

Slide 30 - Tekstslide