H5.9 Spelling

H5.9 Spelling les 1/2
Klascode

lqlct
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5.9 Spelling les 1/2
Klascode

lqlct

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Wanneer je er (hier, daar, waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.
- De tussen-s en tussen -n in een samenstelling.


Slide 2 - Tekstslide

Woord van de week

accuraat

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer je er (hier, daar, waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Spelling 5.9
er + naast (hier + naast)
er + voor (daar + voor)
er + tussen + in
er + van + uit + gaan
er + uit + voor + lezen

Slide 6 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Aan elkaar

Je schrijft er (hier, daar, waar) + voorzetsel meestal aan elkaar:
ernaast, hierlangs, daarvoor, waarin.


Volgt er daarna nóg een voorzetsel, dan schrijf je dat er ook aan vast:
ertussenin, hiertegenover, daarachter, waaroverheen.




Slide 7 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:

Als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord. Dat voorzetsel mag alléén aan het
werkwoord vast geschreven worden.

Hij gaat ervan uit dat ik kom. (werkwoord = uitgaan)
Wie leest er voor? (werkwoord = voorlezen)




Slide 8 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:

Als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort.

We reden naar Friesland en hij zat achter in de auto. (in hoort bij het zinsdeel in de auto)
We reden met de auto naar Friesland en hij zat achterin. (in hoort niet bij een ander zinsdeel)
Leg het boek maar boven op de stapel. (op hoort bij het zinsdeel op de stapel)
Leg het boek maar bovenop. (op hoort niet bij een ander zinsdeel)




Slide 9 - Tekstslide

Bovenop of boven op
'Charlie zat ... het paard'
A
bovenop
B
boven op

Slide 10 - Quizvraag

Dichtbij of dicht bij
'Hij is snel terug, hij woont ...'
A
dichtbij
B
dicht bij

Slide 11 - Quizvraag

dichtbij of dicht bij
Mijn huis staat ... school.
A
dichtbij
B
dicht bij

Slide 12 - Quizvraag

ondertussen of onder tussen
'... zit ik me hier stierlijk te vervelen.'
A
ondertussen
B
onder tussen

Slide 13 - Quizvraag

vijf miljoen of vijfmiljoen
'Ik heb ... gewonnen'
A
vijf miljoen
B
vijfmiljoen

Slide 14 - Quizvraag

De tussen-s en tussen -n in een samenstelling.

Slide 15 - Tekstslide

kijk naar het eerste deel van de samenstelling!

Slide 16 - Tekstslide

En ook geen tussen-n bij:
Versteende samenstellingen > We herkennen de betekenis van de losse woorddelen niet meer.

- bakkebaard
- bolleboos
- dageraad

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een tussen-s bij samenstellingen?
Als je hem hoort, 
of als je die in een vergelijkbaar woord hoort.

bakkersroom
moederskindje
meningsverschil


Slide 18 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een tussen-s bij samenstellingen?
Als je hem hoort, 
of als je die in een vergelijkbaar woord hoort.

station+straat = stationsstraat want: stationsplein
voorjaar+show + voorjaarsshow want: voorjaarsweer 


Slide 19 - Tekstslide

seconde + wijzer =
A
secondenwijzer
B
secondewijzer

Slide 20 - Quizvraag

rogge + brood =
A
roggenbrood
B
roggebrood

Slide 21 - Quizvraag

spin + web=
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 22 - Quizvraag

dronken + lap =
A
dronkenlap
B
dronkelap

Slide 23 - Quizvraag

Huiswerk
H5.9 Opdracht 1-4, 7-10

Slide 24 - Tekstslide

Lesdoelen
- Wanneer je er (hier, daar, waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.
- De tussen-s en tussen -n in een samenstelling.


Slide 25 - Tekstslide