2 Spelling 5.9 les 1

Woord van de week
Vwo: representeren

Havo: Initialen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Woord van de week
Vwo: representeren

Havo: Initialen

Slide 1 - Tekstslide

Woord van de week
Vwo: representeren > iemand of iets vertegenwoordigen

Havo: Initialen > beginletters van een woord (meestal een naam)

Slide 2 - Tekstslide

Spelling 5.9
We leren...
Wanneer je er (hier, daar, waar) + voorzetsel los of aan elkaar schrijft.

Slide 3 - Tekstslide

Het woordje 'er' in het Nederlands 


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Spelling 5.9
er + naast (hier + naast)
er + voor (daar + voor)
er + tussen + in
er + van + uit + gaan
er + uit + voor + lezen

Slide 6 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Aan elkaar

Je schrijft er (hier, daar, waar) + voorzetsel meestal aan elkaar:
ernaast, hierlangs, daarvoor, waarin.


Volgt er daarna nóg een voorzetsel, dan schrijf je dat er ook aan vast:
ertussenin, hiertegenover, daarachter, waaroverheen.




Slide 7 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:

Als het voorzetsel deel is van een splitsbaar werkwoord. Dat voorzetsel mag alléén aan het
werkwoord vast geschreven worden.

Hij gaat ervan uit dat ik kom. (werkwoord = uitgaan)
Wie leest er voor? (werkwoord = voorlezen)




Slide 8 - Tekstslide

Spelling 5.9       Er (hier, daar, waar) + voorzetsel: los of aan elkaar
Los


Je schrijft er, hier, daar, waar + voorzetsel(s) NIET aan elkaar:

Als het voorzetsel tot een ander zinsdeel behoort.

We reden naar Friesland en hij zat achter in de auto. (in hoort bij het zinsdeel in de auto)
We reden met de auto naar Friesland en hij zat achterin. (in hoort niet bij een ander zinsdeel)
Leg het boek maar boven op de stapel. (op hoort bij het zinsdeel op de stapel)
Leg het boek maar bovenop. (op hoort niet bij een ander zinsdeel)




Slide 9 - Tekstslide

Oefenen
Maak opdracht 3, 4 en 5 van spelling 5.9

Slide 10 - Tekstslide

Nederlands als tweede taal

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video