foutieve samentrekking

Formuleren
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Foutieve samentrekking

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een foutieve samentrekking en hoe los je deze formuleerfout op?

Slide 3 - Tekstslide

Als in een zin bepaalde woorden herhaald worden, mag je die in sommige gevallen één van beide keren weglaten. Dat heet een samentrekking.

Samentrekking komt voor in:
Woorddelen: in voor- en tegenspoed
Woorden: dure en goedkope kleren
Zinsdelen: Ellen studeert in Groningen en Marie (...) in Amsterdam.



Slide 4 - Tekstslide

Drie voorwaarden
Als je twee zinnen aan elkaar plakt door en of maar mag je soms één of meerdere woorden weglaten:
1. De betekenis van de weggelaten woorden is hetzelfde
2. De vorm (enkelvoud of meervoud) van de weggelaten woorden is hetzelfde
3. De grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp, etc.) van de weggelaten woorden is hetzelfde

Slide 5 - Tekstslide

1. Betekenis
De jongen smeerde een boterham en (...) hem daarna snel naar buiten.

Smeren heeft een andere betekenis in het tweede deel (snel weggaan) en kan daarom niet weggelaten worden.

De jongen smeerde een boterham en smeerde hem daarna snel naar buiten.

Slide 6 - Tekstslide

2. Vorm
Buiten de stad wordt een squashcentrum gebouwd en (...) zeven tennisbanen aangelegd.

Wordt kan niet weggelaten worden, omdat stad enkelvoud is en zeven tennisbanen meervoud.

Buiten de stad wordt een squashcentrum gebouwd en worden zeven tennisbanen aangelegd.

Slide 7 - Tekstslide

Grammaticale functie

Denise is mijn beste vriendin, maar (…) vertel ik toch niet al mijn geheimen.

Denise kan hier niet weggelaten worden, omdat het in zin 1 onderwerp is en in zin twee meewerkend voorwerp.

Denise is mijn beste vriendin, maar haar vertel ik toch niet al mijn geheimen

Slide 8 - Tekstslide

Hoe los je dit op?
4 stappen:
1. de zin volledig maken door de samentrekking ongedaan te maken
2. Kijken wat is samengetrokken
3. Controleren of er aan de drie voorwaarden wordt voldaan
4. Indien nodig verbeteren

Slide 9 - Tekstslide

Jenny gaf haar man de jam en haar zoontje een pak slaag
1. Jenny gaf haar man de jam. Jenny gaf haar zoontje een pak slaag.
2. Jenny en gaf zijn samengetrokken
3. Jenny = goed, want ze is in beide zinnen het onderwerp
     gaf = fout, want het werkwoord heeft een andere betekenis. Je geeft niet   letterlijk een pak waar slaag op staat.

4. Jenny gaf haar man de jam en gaf haar zoontje een pak slaag.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video