Klas 2 oefenen voor repetitie hoofdstuk 4

Oefenen repetitie hoofdstuk 4
  • Aanstaande woensdag: repetitie hoofdstuk 4
  • Deze les: leerdoelen afvinken m.b.v. quizvragen
  • Enquête invullen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen repetitie hoofdstuk 4
  • Aanstaande woensdag: repetitie hoofdstuk 4
  • Deze les: leerdoelen afvinken m.b.v. quizvragen
  • Enquête invullen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 4.1
  • Ik kan de chronologische volgorde in een verhaal herkennen en uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide

Als een verhaal in niet-chronologische volgorde verteld wordt, vertelt de schrijver het verhaal in de volgorde waarin het verhaal gebeurd is.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Leerdoelen 4.2 Lezen
  • Ik kan uitleggen wat een activerende tekst is.
  • Ik kan voorbeelden noemen van een activerende tekst.
  • Ik kan uitleggen wat wordt bedoeld met beeld en opmaak (lay-out) in activerende teksten.
  • Ik kan functies van beeld en opmaak herkennen en benoemen.
  • Ik kan signaalwoorden van het teksverband 'doel/middel' en het voorwaardelijk tekstverband herkennen en benoemen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
Een boekrecensie
B
Een handleiding
C
Een reclamefolder
D
Een leesboek

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van een voorwaardelijk tekstverband?
A
echter
B
daarmee
C
namelijk
D
mits

Slide 6 - Quizvraag

Op welke afbeelding(en) zie je een activerende tekst?


1. 2. 3. 4.
A
Op afbeelding 1
B
Op afbeelding 1 en 4
C
Op afbeelding 1, 3 en 4
D
Op alle afbeeldingen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord van een tekstverband doel/middel?
A
om te
B
indien
C
omdat
D
dus

Slide 8 - Quizvraag

Leerdoelen 4.3  Woorden
  • Ik kan de betekenis van de behandelde woorden opnoemen.
  • Ik kan de behandelde woorden op de juiste manier in een zin gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

In welke zin is het woord 'prefereren' op de juiste manier gebruikt?
A
Omdat ik recentelijk veel heb geleerd, verwacht ik te kunnen prefereren op de toets.
B
Hij prefereert de verschillende kaartjes nauwgezet in de juiste categorie.
C
Ik vind beide vakken erg leuk, maar ik prefereer Nederlands boven wiskunde.
D
Door zijn chronische ziekte prefereert hij zich slechter dan verwacht.

Slide 10 - Quizvraag

Sleep het woord naar de juiste betekenis.
last hebben van
precies
niet goed zijn
vreemd
zeer spottend
mankeren aan
nauwgezet
sarcastisch
kampen met
merkwaardig

Slide 11 - Sleepvraag

Leerdoel 4.4 Grammatica
  • Ik kan een zin taalkundig ontleden door onder elk woord de juiste woordsoort te schrijven (LW, ZN, BN, WW, VZ, TW, PSV, BZV, AWV, VRV).
  • Ik kan een zin redekundig ontleden aan de hand van de zeven stappen (PV, zinsdeelstrepen, WG, O, LV, MV en BWB).


Slide 12 - Tekstslide

'Op die lange mat maak je meestal acrobatische sprongen.'

Tot welke woordsoort behoort 'Op'?
A
BN
B
ZN
C
VZ
D
AWV

Slide 13 - Quizvraag

'Op die lange mat maak je meestal acrobatische sprongen.'

Tot welke woordsoort behoort 'die'?
A
BN
B
ZN
C
LW
D
AWV

Slide 14 - Quizvraag

'Op die lange mat maak je meestal acrobatische sprongen.'

Tot welke woordsoort behoort 'acrobatische'?
A
BN
B
ZN
C
PSV
D
BZV

Slide 15 - Quizvraag

'Welke sprong maak jij?'

Tot welke woordsoort behoort 'welke'?
A
AWV
B
VRV
C
PSV
D
BZV

Slide 16 - Quizvraag

'Welke sprong maak jij?'

Tot welke woordsoort behoort 'jij'?
A
AWV
B
VRV
C
PSV
D
BZV

Slide 17 - Quizvraag

Redekundig ontleden


1. Zijn zus was die dag in het Noord-Hollandse plaatsje Zwaag.


2. Op de lange mat maak je meestal acrobatische sprongen.

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoelen 4.5 Spelling
  • Ik kan het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
  • Ik kan het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
  • Ik kan met behulp van de juiste tussenletters samenstellingen correct spellen.
  • Ik kan de dicteewoorden op bladzijde 158 correct spellen.
  • Ik kan de persoonsvorm tegenwoordige tijd, de persoonsvorm verleden tijd, het voltooid deelwoord en het tegenwoordig deelwoord correct spellen.

Slide 19 - Tekstslide

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Wij bezochten gisteren de ..... stad.
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesten
D
verwoestende

Slide 20 - Quizvraag

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Het ..... kind pakte de ..... foto van tafel.
A
huilende - vergrote
B
huilend - vergrotende
C
huilende - vergroote
D
huilend - vergrootte

Slide 21 - Quizvraag

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

De oude man liep door het .... centrum.
A
verlate
B
verlaate
C
verlaten
D
verlatende

Slide 22 - Quizvraag

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

De zon …. fel op zijn huid, waardoor hij al snel een ….. neus had.
A
brande - verbrande
B
brandde - verbrande
C
brande - verbrandde
D
brandde - verbrandde

Slide 23 - Quizvraag

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Er …… niet veel gesproken over de …. regen.
A
word - verwachte
B
word - verwachtte
C
wordt - verwachte
D
wordt - verwachtte

Slide 24 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
zonnenbril
B
beukennootje
C
ladenkast
D
roggenbrood

Slide 25 - Quizvraag

Welke samenstelling is goed gespeld?
A
lachebek
B
ouderezorg
C
spinneweb
D
paddestoel

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
stadcentrum
B
stadscentrum

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
buschaufeur
B
buschauffeur
C
busschaufeur
D
busschauffeur

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
secondewijzer
B
secondeswijzer
C
secondenwijzer

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
bordevol
B
bordenvol
C
boordevol
D
boordenvol

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is juist gespeld?
A
liefdescène
B
liefdescéne
C
liefdesscéne
D
liefdesscène

Slide 31 - Quizvraag