2B. Oefentoets ch3. Part 1

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Basis
Gebruik deze LessonUp om te leren voor de toets

Vocabulary - Theme words, A Watching + C Reading
Leer Nederlands-Engels. Theme words ook Engels-Nederlands

Grammar - Adjectives
Zorg dat je de woordvolgorde in het Engels ook kent

Slide 2 - Tekstslide

to applaud
because
dressing room
also
therefore
to entertain
applaudiseren
omdat
vermaken
ook
kleedkamer
daarom

Slide 3 - Sleepvraag

My favorite Disney prince is prince
.... (aantrekkelijk)
A
annoying
B
wonderful
C
charming
D
disappointing

Slide 4 - Quizvraag

Which picture shows a venue?
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

I cannot watch movies with ... (ondertiteling), I find them annoying
A
storyline
B
subtitles
C
undertitles
D
lines

Slide 6 - Quizvraag

Which picture shows a charity?
A
B
C
D

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord betekent: spannend?
A
weird
B
surprising
C
awful
D
thrilling

Slide 8 - Quizvraag

Which picture shows a red carpet?
A
B
C
D

Slide 9 - Quizvraag

The party had a great ... (sfeer)! Or as you would say: everybody was vibing!
A
excited
B
busking
C
atmosphere
D
wonderful

Slide 10 - Quizvraag

Which picture shows an autograph?
A
B
C
D

Slide 11 - Quizvraag

customer
summary
recognise
fan
meet
so
herkennen
bewonderaar
klant
ontmoeten
samenvatting
zodat

Slide 12 - Sleepvraag

Vertaal naar het Engels
verrassend

Slide 13 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
reis

Slide 14 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
regisseur

Slide 15 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
kans

Slide 16 - Open vraag

Vertaal naar het Engels
avontuur

Slide 17 - Open vraag

Adjectives
Bijvoeglijke naamwoorden
+
woordvolgorde

Slide 18 - Tekstslide

What is a noun?

Slide 19 - Open vraag

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.
  

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 21 - Tekstslide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 22 - Tekstslide

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy is set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movie was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 23 - Sleepvraag

1. He _________ listens __________ to the radio.

2. They ___________ read ___________ a book.

3. Tom _________ is _________ very friendly. 

4. Pete _________ gets _________ angry. 

5. We _________ are _________ on time. 
Sleep het bijwoord op de juiste plek
often
sometimes
usually
never
always

Slide 24 - Sleepvraag

1. She wore a _______ dress ______ last night.

2. I am __________ about my __________ date.

3. They bought _________ a _________ kitten.  

4. Pete looks ________ about the _____ move. 

5. We _______ saw a ______ film on Saturday.
Sleep het bijwoord op de juiste plek
beautiful
excited
small
angry
funny

Slide 25 - Sleepvraag

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 26 - Open vraag

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an adorable)

Slide 27 - Open vraag

Type the number where the adjective belongs:
They (1) saw (2) film (3) last night (4)
(an exciting)

Slide 28 - Open vraag

Type the number where the adjective belongs:
(1) this (2) book (3) looks (4) to me
(interesting)

Slide 29 - Open vraag

Wat is de correcte woordvolgorde in het Engels?
A
Wanneer doet wie waar wat
B
Wie doet wat waar wanneer
C
Waar doet wie wanneer wat
D
Wat doet wie waar wanneer

Slide 30 - Quizvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
was
Kate
at the park
yesterday
very happy

Slide 31 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
loves
on the kitchen table
at night
to sleep
the kitten

Slide 32 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
were wearing
The girls
at the gala
last weekend
pink dresses

Slide 33 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
football
are playing
in the park
the kids

Slide 34 - Sleepvraag

Put in the correct order:
mouse - The - big - lives - tiny - the - house. - in

Slide 35 - Open vraag

Put in the correct order:
brother - car. - drives - My - red - a - little

Slide 36 - Open vraag

Put in the correct order:
the - scared - in - You - ducks - seemed - of - yesterday. - park

Slide 37 - Open vraag

Put in the correct order:
at the zoo - had - an - they - day - yesterday - amazing

Slide 38 - Open vraag

Put in the correct order:x
looked - we - last year - terrifying - our halloween costumes - in

Slide 39 - Open vraag

Put in the correct order:
guitar - new - bought - online - she - her

Slide 40 - Open vraag

Put in the correct order:
in May - excited - I - to fly - am - to Spain

Slide 41 - Open vraag

How did you do on this practise test?
Woordjes gingen goed. Grammatica minder
Grammatica ging goed. Woordjes minder
Woordjes en grammatica gingen goed!
Woordjes en grammatica gingen slecht

Slide 42 - Poll