Herhaling overige spelling

Herhaling overige spelling
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling overige spelling

Slide 1 - Tekstslide

Overige spelling

Slide 2 - Woordweb

Wanneer schrijf je
een hoofdletter?

Slide 3 - Woordweb

Hoofdletter of kleine letter?
A
koningsdag
B
Koningsdag

Slide 4 - Quizvraag

Hoofdletter of kleine letter?
A
Duitse
B
duitse

Slide 5 - Quizvraag


A
klassiek
B
Klassiek

Slide 6 - Quizvraag


A
kerstmis
B
Kerstmis

Slide 7 - Quizvraag


A
tweede paasdag
B
Tweede Paasdag

Slide 8 - Quizvraag

Meervoud -en 
Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten. 
deur → deuren, kaars → kaarsen, lamp → lampen.


Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
aap → apen, potlood → potloden, klasgenoot → klasgenoten.

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud -en 
Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen:
aap → apen, potlood → potloden, klasgenoot → klasgenoten.

Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v-:
schaaf → schaven, kloof → kloven, golf → golven.

Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z-:
huis → huizen, glas → glazen, vaas → vazen.



Slide 10 - Tekstslide

Meervoud met -s
Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten:
wagen → wagens, reclame → reclames, jongen → jongens.

Soms moet je een apostrof (’) voor de -s schrijven.  -a, -o, -u, -i of -y:
oma → oma’s, radio → radio’s, sudoku → sudoku’s, mini → mini’s, pony → pony’s.

Bij afkortingen maak je het meervoud ook met apostrof -s (’s):
tv’s, dvd’s.

Slide 11 - Tekstslide

paraplu

Slide 12 - Open vraag

staaf

Slide 13 - Open vraag

hobby

Slide 14 - Open vraag

winkeldief

Slide 15 - Open vraag