Communicatie J2 P4 2019-2020 week 1+2

Communicatie J2 P4
Communicatie & social media
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Communicatie J2 P4
Communicatie & social media

Slide 1 - Tekstslide

Periode 4
  • 1 studiepunt (toets over de reader)
  • Onderwerpen: communicatiebegrippen, communicatieplan & social media 

Slide 2 - Tekstslide

WEEK 1

Slide 3 - Tekstslide

Communicatie:
  • Is een proces van boodschappen zenden en ontvangen.
  • Een reactie op een boodschap noemen we feedback.
  • De feedback geeft info over hoe de boodschap opgevat wordt.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zou jij de volgende vraag van je baas opvatten? 'Is er nog koffie voor me?'

Slide 5 - Open vraag

Wat is een referentiekader?

Slide 6 - Open vraag

Referentiekader
  • Je interpretatie van een boodschap wordt bepaald door je referentiekader:
    persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Het bepaalt de manier waarop je tegen gebeurtenissen aankijkt. 
  • Jouw referentiekader wijkt af van dat van anderen, dus dat kan ervoor zorgen dat je boodschappen anders opvat dan ze bedoeld zijn.

Slide 7 - Tekstslide

7 selectieprocessen bij het selecteren van informatie uit boodschappen
  • Selectief uitzenden: alleen datgene vertellen waarvan je denkt dat het bij de ander goed zal vallen.
  • Selectieve kennisname: je kunt niet alles lezen, kijken, luisteren of aanhoren, dus je kiest.
  • Selectieve aandacht: als aandacht niet selectief zou werken, zou je overspoeld raken door indrukken. Daarom moet je selecteren waar je aandacht voor hebt.

Slide 8 - Tekstslide

  • Selectieve waarneming: conclusies trekken uit situaties. Bijvoorbeeld: iemand is niet aanwezig op school, dan zal hij wel spijbelen. Hij blijkt echter ziek thuis te zitten.
  • Selectief onthouden: we onthouden niet alles, maar maken onbewust een selectie.
  • Selectief aanvaarden: sommige mensen worden door bepaalde reclame beïnvloed, anderen niet. Of we de boodschap aanvaarden is per persoon verschillend.
  • Selectief met anderen over dingen praten: omdat je niet over alles kan praten wat je hoort, ziet en denkt, moet je ook hier kiezen.

Slide 9 - Tekstslide

Selectief uitzenden
Selectieve kennisname
Selectieve aandacht
Selectief aanvaarden
Selectief onthouden
Selectieve waarneming
Alleen vertellen waarvan je denkt dat het bij de ander goed valt
je kunt niet alles lezen, kijken, luisteren of aanhoren, dus je kiest.

om niet overspoeld te raken door indrukken, selecteer je waar je aandacht voor hebt.

conclusies trekken uit situaties: iemand is niet aanwezig op school, dus dan zal hij wel spijbelen. Hij blijkt echter ziek thuis te zitten.

we onthouden niet alles, maar maken onbewust een selectie.

Of een boodschap ons beïnvloedt is per persoon verschillend.

Slide 10 - Sleepvraag

Theorie van Schulz von Thun
Het inhoudelijke aspect --> Letterlijke inhoud van de boodschap van de zender. 
Het expressieve aspect.
--> Zegt iets over de persoonlijkheid van de zender. 
Het relationele aspect.
--> Hoe de zender de relatie met ontvanger inschat. 
Het appellerende aspect.
--> Zegt iets over wat de zender van de ontvanger wil. 

Slide 11 - Tekstslide

Ik heb écht koffie nodig!
Inhoudelijk
Ik heb écht koffie nodig!
Expressief
Ik kan niet zonder koffie functioneren. Zender overdrijft een beetje.
Relationeel
Ik vind jou een volgzaam type, die wel even koffie voor me haalt.
Appellerend
Haal even koffie voor me.

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf het appellerende aspect op: Een collega zegt tegen je ‘Wat een stomme muziek op de radio.’

Slide 13 - Open vraag

Schrijf van onderstaande situatie het appellerende aspect op: je partner vraagt ‘Hoe vind je het eten smaken?’

Slide 14 - Open vraag

Schrijf van onderstaande situatie het appellerende aspect op: Een vriend(in) zegt ‘Ik vind je er erg moe uitzien.’

Slide 15 - Open vraag

Een vrouw staat voor een rood stoplicht. Dan zegt haar man opeens: "Het is groen!" Expressief:
A
De man geeft zijn vrouw opdracht om sneller te reageren op het groene licht
B
De man ziet zichzelf als leider van het stel
C
'Het is groen!'
D
De man vindt dat zijn vrouw niet goed oplet, is ongeduldig

Slide 16 - Quizvraag

Een vrouw staat voor een rood stoplicht. Dan zegt haar man opeens: "Het is groen!" Relationeel:
A
De man geeft zijn vrouw opdracht om sneller te reageren op het groene licht
B
De man ziet zichzelf als leider van het stel
C
'Het is groen!'
D
De man vindt dat zijn vrouw niet goed oplet, is ongeduldig

Slide 17 - Quizvraag

Een vrouw staat voor een rood stoplicht. Dan zegt haar man opeens: "Het is groen!" Appellerend:
A
De man geeft zijn vrouw opdracht om sneller te reageren op het groene licht
B
De man ziet zichzelf als leider van het stel
C
'Het is groen!'
D
De man vindt dat zijn vrouw niet goed oplet, is ongeduldig

Slide 18 - Quizvraag

Beïnvloeden van gedrag
Agenda-setting-theorie
Media-invloed waarbij de belangrijkheid van gebeurtenissen, kwesties of personen bij het publiek bepaald wordt door de verslaggeving in de media. Hoe meer media-aandacht, hoe meer belang het publiek eraan hecht en hoe meer zij ermee bezig zijn en erover praten.
Voorbeeld: het coronavirus.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Framing
Een frame is een verhaal dat je met bepaalde woorden en beelden vertelt, waardoor sommige delen van de werkelijkheid meer naar voren komen en andere meer naar de achtergrond verdwijnen. Je stuurt daardoor de interpretatie van de ander --> toename overtuigingskracht. Voorbeeld: plofkip. Waarom is dit een voorbeeld van een frame?

Slide 21 - Tekstslide

Priming
Je herkent dingen en reageert op een bepaalde manier door iets wat je eerder hebt gezien of meegemaakt. 
Bijvoorbeeld: je hebt een auto gekocht en ziet die auto opeens overal. Of: bij penalty's kan een keeper ervoor zorgen dat een bepaalde hoek aantrekkelijker lijkt voor de penaltynemer.

Slide 22 - Tekstslide

Cognitieve Dissonantie
We doen soms dingen die tegen onze mening of normen en waarden ingaan en houden daar een onplezierig gevoel aan over. 
Voorbeelden: 
Een roker weet van de negatieve effecten, maar rookt toch. Politici beloven dingen, maar kunnen ze soms toch niet waarmaken.

Slide 23 - Tekstslide

Cognitieve dissonantie
Het tegenstrijdige gevoel werken we weg om van het onplezierige gevoel verlost te zijn!

Wat zou de roker kunnen zeggen om zijn gedrag goed te praten? 
En de politicus?

Slide 24 - Tekstslide

Cognitieve dissonantie
‘Ik leef verder heel erg gezond’
'Ik rook maar heel weinig'

‘Politiek gaat gepaard met compromissen’
'Ik heb wel andere dingen voor elkaar gekregen'


Slide 25 - Tekstslide

Cognitieve dissonantie
Dus er zijn 2 manieren om van het vervelende gevoel af te komen:

- Je gedrag aanpassen zodat het in overeenstemming is met je normen en waarden
- Een manier bedenken om je gedrag goed te praten.

Slide 26 - Tekstslide


Stel: je bent van mening dat je geen dieren moet doden om op te eten, maar je eet wél vlees.
Schrijf gedachte, gedrag en wat je doet om het gevoel weg te werken op.

Slide 27 - Open vraag

WEEK 2

Slide 28 - Tekstslide

Een test...
Je weet nu wat agenda-setting, framing, priming en cognitieve dissonantie inhouden. Als je dat even wilt opfrissen, scroll je nog eens door de voorgaande dia's. 

Nu is het tijd om te testen of je deze 4 begrippen ook kunt herkennen! Geef bij de situaties op de volgende dia's steeds aan om welk begrip het gaat.

Slide 29 - Tekstslide

Iemand koopt een broek van 200 euro en vindt dat zelf eigenlijk te duur.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 30 - Quizvraag

Chips die 65% vetvrij is!
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 31 - Quizvraag

Dankzij de groene smiley die je te zien krijgt langs de weg, houd je je keurig aan de maximumsnelheid.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 32 - Quizvraag

Een zwangere vrouw ziet overal om zich heen baby’s en andere zwangere vrouwen.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 33 - Quizvraag

Een gepleegde aanslag is wereldwijd het gesprek van de dag.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 34 - Quizvraag

In deze light-frisdrank zit 20% minder suiker dan in gewone frisdranken.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 35 - Quizvraag

Denk niet aan een roze olifant!
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 36 - Quizvraag

Je nieuwe auto is prachtig en erg snel, maar slurpt benzine en dat is slecht voor het milieu.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 37 - Quizvraag

Je bent op dieet: reclames van je favoriete fastfoodrestaurant vallen je ineens enorm op.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 38 - Quizvraag

Je wilt afvallen en hiervoor meer sporten. Toch zeg je regelmatig je sportafspraken af omdat je liever op de bankt hangt.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 39 - Quizvraag

Temptation Island is een veelbekeken tv-programma waar veel over gesproken wordt.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 40 - Quizvraag

Donkere verpakkingen associëren consumenten vaak met mannelijke producten.
A
agenda-setting
B
framing
C
priming
D
cognitieve dissonantie

Slide 41 - Quizvraag

agenda-setting
framing
priming
cognitieve dissonantie
De plofkip zit in een veel te klein hok, komt nooit buiten en wordt vetgemest. 

Iemand heeft spijt van een aankoop en probeert dat weg te stoppen door de voordelen van de koop te benadrukken. 
Het coronavirus is een zeer actueel gespreksonderwerp. 
Als je veel in aanraking bent gekomen met het woord ‘mango’ en iemand heeft het later over een banaan, dan zal je hier sneller op reageren dan wanneer iemand het heeft over een brood. 

Slide 42 - Sleepvraag

Het communicatiekruispunt

Slide 43 - Tekstslide

Voorbeelden
Hierbij gaat het erom dat er een boodschap bekend moet worden gemaakt aan de doelgroep. Er is in algemene zin geen interactie of mogelijkheid voor de doelgroep om te reageren. (informering)
Hierbij zorg je dat je in gesprek komt met je doelgroep en je wilt hen overtuigen van jouw mening. Een goed voorbeeld is lobbyen. (formering)

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeelden (2)
Het gaat erom dat er een boodschap wordt gecommuniceerd waarmee de doelgroep beïnvloed moet worden. Meestal gebeurt dit aan de hand van massacommunicatie. (overreding)

Hierbij ga je in gesprek met je doelgroep. Een voorbeeld van deze strategie is het werkoverleg. (dialogisering)

Slide 45 - Tekstslide

Conclusie
Dus:
Vraag je altijd af of er sprake is van eenrichtingsverkeer of tweerichtingsverkeer, en van bekendmaking van een boodschap of beïnvloeding van de andere partij. Dan weet je in welke hoek van het vierkant je moet zijn.

Slide 46 - Tekstslide

Informeren
Dialogiseren
Formeren
Overreden
Er wordt gelobbyd om zieltjes te winnen voor steun aan de fusieplannen. 
Alle voordelen van de fusie worden uitgelegd aan het toegestroomde publiek.
Medewerkers worden ingelicht over fusieplannen.
De leden van de vergadering overleggen over de fusieplannen.

Slide 47 - Sleepvraag

Communicatiedoelstelling
Een communicatiedoelstelling vloeit altijd voort uit een marketingdoelstelling en is SMART. Bijvoorbeeld:
De omzet van de jeans moet met 10% omhoog binnen 6 maanden = marketingdoelstelling
Jongeren tussen 15-25 jaar in gemeente Maastricht (wie) moeten binnen 2 weken (wanneer) op de hoogte zijn van de nieuwe jeansprijzen (wat) = communicatiedoelstelling

Slide 48 - Tekstslide

Dus:
De communicatiedoelstelling geeft antwoord op de vraag hoe de marketingdoelstelling bereikt dient te worden en heeft altijd betrekking op kennis, houding of gedrag.

Slide 49 - Tekstslide

Kennis
  • De naamsbekendheid van een merk of organisatie
  • De kennis over een merk of organisatie
Houding
  • Het imago van een merk of organisatie
  • De mening over een onderwerp
Gedrag
  • De aankoopintentie
  • De bereidheid om ergens aan deel te nemen
  • De intentie om informatie op te vragen
  • De aanmelding voor een nieuwsbrief

SMART & kennis, houding of gedrag: een bepaalde doelgroep moet binnen een bepaalde periode iets weten (kennis), vinden (houding) of doen (gedrag). (SMART = wie – wat – wanneer)

Slide 50 - Tekstslide

Kun jij ze al uit elkaar houden?

Zijn de nu volgende doelstellingen marketing- of communicatiedoelstellingen?

Slide 51 - Tekstslide

Een omzetstijging realiseren van 2% binnen 6 maanden.
A
marketingdoelstelling
B
communicatiedoelstelling

Slide 52 - Quizvraag

Klanten van 50+ hebben een positieve houding t.o.v. ons product.
A
marketingdoelstelling
B
communicatiedoelstelling

Slide 53 - Quizvraag

Binnen 1 jaar 5% stijging van de naamsbekendheid van ons bedrijf.
A
marketingdoelstelling
B
communicatiedoelstelling

Slide 54 - Quizvraag

Binnen 5 jaar een marktaandeel realiseren van 20%.
A
marketingdoelstelling
B
communicatiedoelstelling

Slide 55 - Quizvraag

Een merkbare verbetering van het imago van ons bedrijf binnen 2 jaar. Meetbaar maken door enquêtes.
A
marketingdoelstelling
B
communicatiedoelstelling

Slide 56 - Quizvraag

Tot slot: bedenk zelf een SMART marketingdoelstelling én bijbehorende communicatiedoelstelling.

Slide 57 - Open vraag