Les 2h4, 10.01.2023

Allemaal een gelukkig 2023 gewenst!
Welkom klas 2 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Allemaal een gelukkig 2023 gewenst!
Welkom klas 2 

Slide 1 - Tekstslide

Telefoon in de tas, pak je spullen en begin met lezen.
Deadline keuze-opdracht van 2e boek is op 22-01-2023.

Welkom klas 2 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat leer je deze les?

  1. Hoe je de zinsdelen wwg, ond, lv, kunt benoemen. 
  2. Hoe je de zinsdelen mv, bwb, bijst en bvb kunt benoemen. 


Slide 4 - Tekstslide

Zinsdelen. Hoe moest dat ook alweer? 




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp is nooit een tijd of een plaats
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:
Onze nieuwe buren hebben hun huis verbouwd.
A
onze nieuwe buren
B
hun huis
C
er staat geen lv in

Slide 13 - Quizvraag

Maak een zin met een lv bij deze foto

Slide 14 - Open vraag

Wat weet je van het
meewerkend voorwerp?

Slide 15 - Woordweb

Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp is nooit een tijd of een plaats.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp:
Hij gaf zijn zieke buurvrouw een pannetje soep.
A
hij
B
een pannetje soep
C
zijn zieke buurvrouw

Slide 18 - Quizvraag

Tip!
Het onderwerp voert het wwg uit en het meewerkend voorwerp krijgt/ontvangt 
  • Ik geef jou een kus.
  • Onderwerp = ik (voert het uit)
  • Meewerkend voorwerp = jou (ontvangt)

Slide 19 - Tekstslide

Tip!
Maak er een vraagzin van en zet ervoor: aan wie/voor wie
  • Ik geef jou een kus
  • Geef ik een kus?
  • Aan wie geef ik een kus?

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp:
Ik heb mijn jas aan de kapstok gehangen.
A
ik
B
mijn jas
C
aan de kapstok
D
er staat geen mv in

Slide 21 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp
  • Nooit een tijd of een plaats
  • Altijd een wie (aan wie/voor wie)
  • Voert het niet uit maar ontvangt/krijgt/wordt het tegen gezegd

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp:
Ik vertel het aan je ouders, hoor!

Slide 23 - Open vraag

Wat weet je over de
bijwoordelijke bepaling?

Slide 24 - Woordweb

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Ik kom jou om half acht ophalen.
A
ik
B
jou
C
om half acht

Slide 25 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
  • Zinsdeel/zinsdelen dat overblijft
  • Vaak tijd of plaats
  • Geeft antwoord op een vraag (waar, waarom, hoe, etc.)
  • Kunnen meerdere bwb's in één zin staan

Slide 26 - Tekstslide

Ik ga morgen naar Amsterdam.
Wwg = ga
O = ik
Lv = X
Mv = X
Bwb = morgen (wanneer?) en naar Amsterdam (waarheen?)

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de bwb:
Wij gaan volgende week shoppen.
A
wij
B
gaan shoppen
C
volgende week

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de bwb / bwb's:
De kast staat tegen de muur in de woonkamer.

Slide 29 - Open vraag

Wat is de bwb / bwb's:
De trein vertrekt om zeven uur vanaf perron 2.

Slide 30 - Open vraag

Wat weet je over de
bijvoeglijke bepaling?

Slide 31 - Woordweb

Een bijvoeglijke bepaling is GEEN APART ZINSDEEL, maar een deel van een ander zinsdeel.
Zoals van
  • het onderwerp, 
  • het lijdend voorwerp, 
  • het meewerkend voorwerp en/of 
  • de bijwoordelijke bepaling(en) … 

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen zin 1, 2 en 3?
1. In die zaal | heeft | dat meisje | een schilderij | bekeken.
2. In die nieuwe zaal | heeft | dat leuke meisje | een prachtig schilderij | bekeken.
3. In die nieuwe zaal van het museum | heeft | dat leuke meisje uit mijn klas | een prachtig schilderij van Frans Hals | bekeken.

Slide 33 - Tekstslide

  • Door in zin 1 woorden/woordgroepen bij te voegen hebben we zin
    2 en 3 gekregen. 

  • Die woorden/woordgroepen zeggen iets extra's over zaal, over
    meisje, over schilderij: over een zelfstandig naamwoord dus.  

  • Dat extra's kan vóór en achter het zelfstandig naamwoord (kernwoord) staan. Wanneer het achter een zelfstandig naamwoord staat begint het met een voorzetsel (van, in, op etc.)

Slide 34 - Tekstslide

Ik kan alle zinsdelen goed vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Welk zinsdeel vind je lastig(er)?

Slide 36 - Open vraag

Aan de slag
  1. Maken opdracht 1, 2 en 5 (blz 72 en 73) 
  2. Maken extra opdracht zinsdelen (It's Learning) 
  3. Oefenen zinsdelen online (zie planner)

Heb je een vraag? Steek je hand op.  Ik kom vanzelf bij je. 

timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide

Evaluatie 
  1. Wat wist je van de zinsdelen? 
  2. Welk zinsdeel heeft nog wat extra aandacht nodig?  
  3. Het huiswerk voor de volgende les: 

Maken opdracht 1, 2 en 5 (blz 72 en 73) 
Maken extra opdracht zinsdelen (It's Learning) 
Oefenen zinsdelen online (zie planner)

Nog vragen? 



Slide 38 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les
Huiswerk: Maken opdracht 1, 2 en 5 (blz 72 en 73) 
Maken extra opdracht zinsdelen (It's Learning) 
Oefenen zinsdelen online (zie planner)

Leesboek, niveau C of D mee. Geen boek mee? Tekst lezen + opdracht. 

Tot de volgende les en een fijne dag!

Slide 39 - Tekstslide