Je hebt geleerd dat je een komma gebruikt:
• tussen 2 pv's in een samengestelde zin;
• in een opsomming;
• tussen twee bijvoeglijke naamwoorden;
• bij woorden als toch, ja, hoor en oké.
Zet ook een komma voor een voegwoord, als dat midden in je zin staat: Op zijn eerste stagedag gaat hij extra vroeg van huis, zodat hij op tijd op het adres verschijnt.
De komma zorgt ervoor dat je zin beter leesbaar is. Ook weet je door het plaatsen van de komma vóór het voegwoord: er begint nu een bijzin.