Medeklinkerverdubbeling: blik - blikken Let op! Als het woord eindigt op een onbeklemtoonde -ik, -es, -et verdubbelt de medeklinker niet. Bijvoorbeeld: monniken, bangeriken, luiwammesen
Slide 6 - Tekstslide
Meervoud zelfstandig naamwoord
Meervoud op -en en -s. Bijvoorbeeld: gedachten/gedachtes of seconden/secondes.
Vreemde meervouden dosis - doses of dosissen museum - musea of museums datum - data of datums criticus - critici of criticussen
Slide 7 - Tekstslide
Meervoud zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord op -ee of -ie
Bacteriën = de klemtoon ligt niet op de laatste lettergreep
Categorieën = de klemtoon ligt op de laatste lettergreep
Slide 8 - Tekstslide
Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.
Meestal -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje schaar - schaartje dans - dansje
Slide 9 - Tekstslide
Soort woord met voorbeeld
Woorden met een -m boom
Woorden met een -ng koning
Achteraan -a, -o of -u opa, auto, paraplu
Achteraan -y baby
Woorden met cijfers of afkorting dvd, A4
Regel met voorbeeld
-pje
boompje
-kje en de -g laat je weg
koninkje
extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
-'tje
baby'tje
-'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje
Slide 10 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 11 - Tekstslide
meestal
eindigt het op een -e
de blauwe trui het dikke boek de kale kop
Slide 12 - Tekstslide
Materiaal
Als het bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaalhet is gemaakt, dan schrijf je er altijd -en achter.
de houten stoel de gouden ring de wollen trui.
Slide 13 - Tekstslide
modern materiaal
als het van een modern materiaal is gemaakt komt er niets achter.
de plastic tas de aluminium trap de polyester boot
Slide 14 - Tekstslide
Welke spelling is goed?
A
aarsvijand
B
aartsvijand
Slide 15 - Quizvraag
Welke spelling is goed?
A
hygienisch
B
hygiënisch
Slide 16 - Quizvraag
Welke spelling is goed?
A
wezelijk
B
wezenlijk
Slide 17 - Quizvraag
Welke spelling is goed?
A
verraderlijk
B
verradelijk
Slide 18 - Quizvraag
Lastige woorden
Een rijtje met woorden vinden je op pag. 405. Neem hem door voor dat je de opdracht maakt.
Vandaag
Info
Uitleg
Vragen?
Werken
Afsluiting
Slide 19 - Tekstslide
Wanneer een hoofdletter?
• Begin van een zin • Bij (aardrijkskundige) namen • Officiële feestdagen • Historische gebeurtenissen • Instellingen of bedrijven
Slide 20 - Tekstslide
Wanneer geen hoofdletter?
Dagen, maanden & seizoenen
Windstreken
Afgeleiden van feestdagen (tweede kerstdag, oudejaarsavond)
Namen waarbij je niet meer aan de naam denkt (spa blauw)
Namen voor geloven en hun aanhangers (christendom, moslim)
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
's morgens
Vroeger zei men des morgens
De apostrof staat op de plaats van de
z'n jas
Officieel is het zijn jas
De apostrof kan dus letters vervangen
Slide 23 - Tekstslide
Luister goed
De woorden aan de linkerkant hebben allemaal een lange klank
aa / oo/ uu/ oo /ie/, maar je schrijft ze met één letter.
Om de lange klank te behouden, schrijf je in het meervoud een komma voor de s.
kilo’s
menu's
panda's
kiwi’s
guppy’s
Slide 24 - Tekstslide
let op
Bij woorden op -ee en -ie is dit niet nodig.
Daarom schrijf je de s in die gevallen aan het woord vast.
tralies
abonnees
dictees
toffees
tralies
guppy’s
Slide 25 - Tekstslide
piano
De laatste klank is lang
De laatste letter is a, i, o, y of u
Dan apostrof s --> 's
piano's
Slide 26 - Tekstslide
Romy's bril
Het is Marions bril maar Sara's jas.
Als je achter Sara een s zou zetten, zou je de naam niet goed uitspreken.
Sherena's fiets
Hassans laptop
Slide 27 - Tekstslide
Ik kan dinsdagmiddag en woensdagmiddag
Ik kan dinsdag en woensdagmiddag of
Ik kan dinsdag- en woensdagmiddag?
Grote kinderen en kleine kinderen
grote en kleine kinderen
Weglatingsstreepje
Slide 28 - Tekstslide
Deel van een woord weg = streepje plaatsen
Ik kan dinsdag- en woensdagmiddag
Hele woord weg = hele woord weg
grote en kleine kinderen
Weglatingsstreepje
Slide 29 - Tekstslide
Opdrachten
Maak Blok 6, Spelling & Interpunctie deel 2 (pag. 372)