3HV - uitleg ww op re in passé conposé

de ww op -re 


 
regelmatige ww op -re
in de passé composé
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

de ww op -re 


 
regelmatige ww op -re
in de passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

nous attendons
vous attendez
ils attendent
elles attendent
tu attends
j'attends
il attend
elle attend
wij wachten
jullie wachten
u wacht
ze (mnl) wachten
zij (vrl) wachten
jij wacht
zij wacht
hij wacht
ik wacht

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

verkopen = vendre
ik heb verkocht = ...
A
j'ai vendu
B
elle a vendu
C
il a vendu
D
tu as vendu

Slide 5 - Quizvraag

verkopen = vendre
jij hebt verkocht = ...
A
j'ai vendu
B
elle a vendu
C
il a vendu
D
tu as vendu

Slide 6 - Quizvraag

verkopen = vendre
hij heeft verkocht = ...
A
j'ai vendu
B
il a vendu
C
elle a vendu
D
tu as vendu

Slide 7 - Quizvraag

verkopen = vendre
zij heeft verkocht = ...
A
j'ai vendu
B
il a vendu
C
elle a vendu
D
tu as vendu

Slide 8 - Quizvraag

verkopen = vendre
wij hebben verkocht = ...
A
nous avons vendu
B
ils ont vendu
C
elles ont vendu
D
vous avez vendu

Slide 9 - Quizvraag

verkopen = vendre
jullie hebben verkocht = ...
A
nous avons vendu
B
ils ont vendu
C
elles ont vendu
D
vous avez vendu

Slide 10 - Quizvraag

verkopen = vendre
ze (mnl) hebben verkocht = ...
A
nous avons vendu
B
ils ont vendu
C
elles ont vendu
D
vous avez vendu

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht- zet in de goede vorm:
Je/j' ........................... (vendre) des glaces.

Slide 12 - Open vraag

Opdracht- zet in de goede vorm:
Tu ........................ (attendre) ta mère?

Slide 13 - Open vraag

Opdracht- zet in de goede vorm:
Nous ...................... (rendre) les portables.

Slide 14 - Open vraag

Opdracht- zet in de goede vorm:
Vous ......................... (vendre) les meubles.

Slide 15 - Open vraag

Opdracht- zet in de goede vorm:
Marc et Eline ...................... (attendre) le bus.

Slide 16 - Open vraag

Opdracht- zet in de goede vorm:

1. Je/j' te ....................................  (rendre)  ton stylo.
2. Nous ..............................  (entendre)  une  chanson.
3. Tu ............................... (vendre) des pommes de terre?
4. Vous ............................... (attendre) le bus?
5. Marc et Eline ............................ (descendre) la chaise.

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden:
1. Je t' ai rendu (rendre)  ton stylo.
2. Nous  avons entendu  (entendre) une chanson.
3. Tu  as vend (vendre) des pommes de terre?
4. Vous  avez attendu  (attendre) le bus?
5. Marc et Eline ont  descendu  (descendre) la chaise.

Slide 18 - Tekstslide