Kosten, 09-09-2021

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg
5 minuten: pauze
45 minuten: Opdrachten maken
10 minuten: leerdoelen testen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
basis calculatiesMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de introductie
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg
5 minuten: pauze
45 minuten: Opdrachten maken
10 minuten: leerdoelen testen

Slide 1 - Tekstslide

Welke soorten kosten kennen we in een bedrijf?

Slide 2 - Woordweb

Leerdoelen:
1. Je kan het begrip exploitatiekosten uitleggen.
2. Je kan het verschil benoemen tussen kosten en uitgaven.
3. Je weet wat verspillingen zijn.

HUISWERK: Opdracht 1 t/m 5 van 'Kosten soorten'

Slide 3 - Tekstslide

Waarom leren over kosten?
  •  Als je een commercieel beroep uitoefent heb je met klanten te maken, op welke afdeling je ook werkt.
  • Je kunt alleen maar goed onderhandelen, als je weet tot hoe ver je kunt gaan. Wat is je speelruimte?
  • Hiervoor is inzicht nodig in de wijze waarop de kostprijs of inkoopprijs van de producten waarmee jij werkt, tot stand komt.

Slide 4 - Tekstslide

Verschillende soorten kosten
- Personeelskosten
- Huisvestingskosten
- Verkoopkosten
- Afschrijvingen
- Rentekosten
- Enzovoort

Slide 5 - Tekstslide

Exploitatiekosten
  • De kosten die je zonet zag noemen we 'exploitatiekosten'
Het runnen van een bedrijf noemen we ook wel exploiteren. Vandaar 'exploitatiekosten'.

Slide 6 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
In dagelijks taalgebruik worden de woorden kosten en uitgaven door elkaar gebruikt. Meestal begrijpen we dan wel wat we bedoelen en is er geen verwarring.

Slide 7 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
In dagelijks taalgebruik worden de woorden kosten en uitgaven door elkaar gebruikt. Meestal begrijpen we dan wel wat we bedoelen en is er geen verwarring.

Voor bedrijven bestaat er wel een duidelijk verschil tussen kosten en uitgaven:
  • uitgaven leiden tot een verandering van de liquide middelen (letterlijk: geld uitgeven)
  • kosten leiden tot een verandering van het eigen vermogen

Slide 8 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
In dagelijks taalgebruik worden de woorden kosten en uitgaven door elkaar gebruikt. Meestal begrijpen we dan wel wat we bedoelen en is er geen verwarring.

Voor bedrijven bestaat er wel een duidelijk verschil tussen kosten en uitgaven:
  • uitgaven leiden tot een verandering van de liquide middelen (letterlijk: geld uitgeven)
  • kosten leiden tot een verandering van het eigen vermogen

Soms zijn kosten en uitgaven aan elkaar gelijk, maar veel vaker is dit niet zo. En dus moet je anders kijken naar kosten en uitgaven.

Slide 9 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
Voorbeeld:
Een bedrijf huurt een pand voor € 1.000 per maand. Afgesproken wordt dat iedere maand het geld wordt overgemaakt naar de verhuurder.

Slide 10 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
Voorbeeld:
Een bedrijf huurt een pand voor € 1.000 per maand. Afgesproken wordt dat iedere maand het geld wordt overgemaakt naar de verhuurder.

In dit geval zijn de kosten per maand gelijk aan de uitgaven per maand:
  • De huurkosten van € 1.000 gaan ten laste van zijn eigen vermogen
  • De huurbetaling van € 1.000 gaat ten laste van zijn liquide middelen

Slide 11 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
Voorbeeld:
Een bedrijf huurt een pand voor € 1.000 per maand. Afgesproken wordt dat de huur halfjaarlijks achteraf wordt betaald op 30 juni en 31 december van ieder jaar.

Slide 12 - Tekstslide

Het verschil tussen kosten en uitgaven
Voorbeeld:
Een bedrijf huurt een pand voor € 1.000 per maand. Afgesproken wordt dat de huur halfjaarlijks achteraf wordt betaald op 30 juni en 31 december van ieder jaar.

In dit geval zijn de kosten per maand niet gelijk aan de uitgaven per maand:
  • De huurkosten van € 1.000 gaan ten laste van zijn eigen vermogen
  • De huurbetaling van € 1.000 gaat pas na 6 maanden ten laste van zijn liquide middelen

Slide 13 - Tekstslide

Verspillingen

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
De bakker verwerkt verse ananas in zijn fruitcake.
Een ananas kost € 2,60 per stuk.
Uit een ananas kan de bakker voldoende ingrediënten halen voor het maken van 10 fruitcakes.
Dit betekent dat de ananaskosten per fruitcake € 0,26 bedragen.


Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld:
De bakker verwerkt verse ananas in zijn fruitcake.
Een ananas kost € 2,60 per stuk.
Uit een ananas kan de bakker voldoende ingrediënten halen voor het maken van 10 fruitcakes.
Dit betekent dat de ananaskosten per fruitcake € 0,26 bedragen.

Als hij zo slordig werkt dat hij de ananas voor slechts 5 fruitcakes kan gebruiken, is hij aan het verspillen.
De kosten van de ananas van € 2,60 worden dan over 5 fruitcakes verdeeld.
Dit betekent dat de ananaskosten per fruitcake € 0,52 bedragen.
Als hij op deze manier met alle grondstoffen om gaat, wordt de cake dus tweemaal zo duur.

Slide 16 - Tekstslide

Samenvatting

Slide 17 - Tekstslide

Welke Exploitatiekosten gaan wij bespreken?

Slide 18 - Tekstslide

5 minuten pauze
timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Maak opdracht 1 t/m 5 van kosten
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of met Basis calculaties
timer
35:00

Slide 20 - Tekstslide

Je koopt een product in en krijgt hier een factuur van. Deze betaal je nog niet. Uitgave of kost?
A
Wel een uitgave, geen kost
B
Wel een kost, geen uitgave
C
Zowel een uitgave als een kost
D
Geen kost en geen uitgave

Slide 21 - Quizvraag

Je koopt een auto van €10.000 die je in 1 keer betaalt. Uitgave of kost?
A
Wel een uitgave, geen kost
B
Wel een kost, geen uitgave
C
Zowel een uitgave als een kost
D
Geen kost en geen uitgave

Slide 22 - Quizvraag

Elk jaar wordt je auto minder waard. Is deze waardevermindering een uitgave of een kost?
A
Wel een uitgave, geen kost
B
Wel een kost, geen uitgave
C
Zowel een uitgave als een kost
D
Geen kost en geen uitgave

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn verspillingen?
A
Kosten die nodig zijn
B
Uitgaven die nodig zijn
C
Kosten die onnodig zijn
D
Uitgaven die onnodig zijn

Slide 24 - Quizvraag

Verspillingen in productiebedrijven zijn moeilijker te ontdekken dan in handelsbedrijven.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

HUISWERK
opdrachten 1 t/m 5
Hoofdstuk 'kosten soorten'
Paragraaf 'kosten'

Slide 26 - Tekstslide