In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen vandaag?
Herhalen 6.1 t/m 6.3 via deze lesson-up
Uitleg 6.4
Aan de slag met 6.4
Slide 1 - Tekstslide
1. Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 2 - Quizvraag
2. Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen.
Chimpansees en egels hebben hetzelfde fenotype.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quizvraag
3. Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen.
Chimpansees en egels hebben hetzelfde genotype.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quizvraag
4. Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
5. In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel kan een geslachtscel zijn.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
6. John en Barry zijn twee vrienden (dus geen familie) met een even bruine huid.
John en Barry hebben hetzelfde genotype.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
7. Alle zaadcellen van een man bevatten precies dezelfde erfelijke informatie.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
8. Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen door mutaties.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
9. Zolang dieren zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen, behoren ze tot dezelfde soort.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
10. Bij de geboorte blijkt een baby primaire geslachtskenmerken van een man te hebben.
Deze baby kan YY als geslachtschromosomen hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
11. Bij de geboorte blijkt een baby primaire geslachtskenmerken van een man te hebben.
Deze baby kan XX als geslachtschromosomen hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Meerkeuzevragen
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Beantwoordt met A, B, C of D.
Slide 13 - Tekstslide
12. Bij een mutatie in welk type cellen zijn de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.
Slide 14 - Quizvraag
13. Lees de beweringen van Reimer en Sannah.
Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Geen van beiden.
B
Alleen Reimer.
C
Alleen Sannah.
D
Zowel Reimer als Sannah.
Slide 15 - Quizvraag
14. Lees de tekst.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor haarkleur? En verandert het genotype erdoor?
A
Alleen het fenotype verandert.
B
Alleen het genotype verandert.
C
Zowel het fenotype als het genotype verandert.
Slide 16 - Quizvraag
15. Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.
Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.
Slide 17 - Quizvraag
Open vragen
Geef bij de volgende vragen zelf antwoord.
Lees de vraag goed en kijk goed WAT er gevraagd wordt!
Slide 18 - Tekstslide
17. Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een lichaamscel van de mens?
Slide 19 - Open vraag
18. Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens?
Slide 20 - Open vraag
19. Geef twee voorbeelden waarop een persoon zijn/haar fenotype kan veranderen.