OEFEN PW Erfelijkheid en evolutie - 5.1 t/m 5.5 - 2KGT (2022/2023)

 OEFEN PW Erfelijkheid en Evolutie 
Dit oefen proefwerk bestaat uit 28 vragen.
Er zijn 21 meerkeuze vragen en 7 open vragen.

Lees de vragen goed door en geef zo goed mogelijk antwoord.


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 OEFEN PW Erfelijkheid en Evolutie 
Dit oefen proefwerk bestaat uit 28 vragen.
Er zijn 21 meerkeuze vragen en 7 open vragen.

Lees de vragen goed door en geef zo goed mogelijk antwoord.


Slide 1 - Tekstslide

Meerkeuzevragen
Geef bij de volgende vragen aan of de bewering 
juist of onjuist is.

Slide 2 - Tekstslide

1. Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

2. Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen.

Chimpansees en egels hebben hetzelfde FENOtype.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

3. Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen.

Chimpansees en egels hebben hetzelfde GENOtype.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

4. Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

5. In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.

Deze cel is een geslachtscel.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

6. John en Barry zijn twee vrienden met een even bruine huid.

John en Barry hebben hetzelfde genotype.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

7. Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

8. Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen door mutaties.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

9. Van een nest met vier jonge uilen gaan twee jongen dood doordat ze minder goed om voedsel bedelen bij de ouders.

Dit is een voorbeeld van natuurlijke selectie.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

10. Zolang dieren zich onderling kunnen voortplanten, behoren ze tot dezelfde soort.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

11. Er is nooit een ontmoeting geweest tussen een mens en een levende dinosauriër.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

12. Bij de geboorte blijkt een baby zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken te hebben.

Deze baby kan YY als geslachtschromosomen hebben.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

13. Bij de geboorte blijkt een baby zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken te hebben.

Deze baby kan XX als geslachtschromosomen hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Meerkeuzevragen
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
Beantwoordt met A, B, C of D.

Slide 16 - Tekstslide

14. Drie voorbeelden van ontwikkeling zijn:
1) De ontwikkeling van vissen tot amfibieën.
2) De ontwikkeling van een kalf tot een koe.
3) De ontwikkeling van zaad tot planten.

Welke van deze ontwikkelingen is een voorbeeld van evolutie?
A
Ontwikkeling 1.
B
Ontwikkeling 2.
C
Ontwikkeling 3.

Slide 17 - Quizvraag

15. Bij een mutatie in welk type cellen zijn de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.

Slide 18 - Quizvraag

16. Reimer en Sannah doen beiden een uitspraak:

Reimer beweert dat radioactieve straling kan leiden tot beschadiging van het DNA.
Sannah beweert dat bepaalde chemische stoffen mutaties in het DNA kunnen veroorzaken.

Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
Geen van beiden.
B
Alleen Reimer.
C
Alleen Sannah.
D
Zowel Reimer als Sannah.

Slide 19 - Quizvraag

17. Verandert door de werking van de geslachtshormonen het FENOtype voor haarkleur?
En verandert het GENOtype erdoor?
A
Alleen het FENOtype verandert.
B
Alleen het GENOtype verandert.
C
Zowel het FENOtype als het GENOtype verandert.

Slide 20 - Quizvraag

18. Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.

Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 21 - Quizvraag

19. In welke cellen bevindt het algen-gen zich als het deel uitmaakt van het genotype van de slak?
A
Alleen in cellen van de darmwand.
B
Alleen in lichaamscellen.
C
Alleen in geslachtscellen.
D
In lichaamscellen en in geslachtscellen.

Slide 22 - Quizvraag

20. Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een EICEL van de mens?
A
15.
B
23.
C
30.
D
46.

Slide 23 - Quizvraag

21. Welke fossielen zijn wel geschikt om de ouderdom van gesteentelagen te bepalen?
A
Fossielen van soorten die een korte tijd in grote aantallen leefden.
B
Fossielen van soorten die een korte tijd in kleine aantallen leefden.
C
Fossielen van soorten die een lange tijd in grote aantallen leefden.
D
Fossielen van soorten die een lange tijd in kleine aantallen leefden.

Slide 24 - Quizvraag

Open vragen
Geef bij de volgende vragen zelf antwoord. 
Lees de vraag goed en kijk goed WAT er gevraagd wordt!

Slide 25 - Tekstslide

22. Welke geslachtschromosomen zitten er in een LICHAAMSCEL van een vrouw? En van een man?

Schrijf je antwoord als volgt op: Man: ... Vrouw: ...

Slide 26 - Open vraag

23. Wat is een mutatie?

Slide 27 - Open vraag

24. Noem twee mutagene invloeden uit het milieu op een organisme.

Slide 28 - Open vraag

25. Bekijk de afbeelding.

Met welke apen zijn de chimpansees het meest verwant?

Slide 29 - Open vraag

26. Bekijk de afbeelding.

Zijn de mensapen meer verwant met de apen van de oude wereld of met de apen van de nieuwe wereld?

Slide 30 - Open vraag

27. Een naaktslak, een huisjesslak en een rups worden tijdens een aardverschuiving door zand bedolven.

Welke van deze dieren zal na de dood het best fossiliseren?
Leg je antwoord uit!

Slide 31 - Open vraag

28. Welke vis is het oudst, P of Q? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open vraag

Klaar!
Je hebt nu alle vragen gehad. Controleer VOORDAT je de toets inlevert of je alles hebt ingevuld.

Zo ja, lever hem dan in!

De docent geeft aan wat je na de oefentoets kunt doen.

Slide 33 - Tekstslide