kgt 1 - chapitre 2 - uitleg bron H + de getallen t/m 69

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

BIENVENUE

PROGRAMMA

- overhoring vocabulaire B

- herhalen werkwoorden op -er

- overhoring getallen t/m 69

- herhalen ontkenningen

Bonjour! Comment ça va?

VOCABULAIRE E + F

Overhoring 

Wat betekent:
important

1. het kind
2. de afspraak
3. belangrijk
4. helpen

Wat betekent:
le rendez-vous

1. het kind
2. morgen
3. hoeveel
4. de afspraak

Wat betekent:
demain

1. het kind
2. morgen
3. belangrijk
4. helpen

Wat betekent:
l'enfant

1. het kind
2. morgen
3. de docent
4. de oom

Wat betekent:
Je voudrais une baguette.

1. Ik neem een stokbrood.
2. Ik koop een stokbrood.
3. Ik wil graag een stokbrood.
4. Ik ben dol op stokbrood.

Hoe zeg je:
Bedankt, tot ziens!

Wat betekent:
l'argent

1. het geld
2. de croissant
3. de winkel
4. het kledingstuk

Wat betekent:
le vêtement

1. het geld
2. de croissant
3. de winkel
4. het kledingstuk

Hoe zeg je:
blijven

1. marcher
2. rester
3. demander
4. chercher

Hoe zeg je:
praten

Hoe zeg je:
de bakkerij

Hoe zeg je:
Ik heb honger.

1. Je prends un coca.
2. J'aime des frites.
3. J'ai faim.
4. Je voudrais une baguette.

Werkwoorden op -er

Overhoring 

werkwoorden op -er
Wat weten jullie nog?

Vertaal:
(chercher) Wij zoeken

1. Nous cherchons
2. Il cherche
3. Vous cherchez
4. Elles cherchent

Vertaal: (parler) Jij praat

1. Elle parle
2. Elles parlent
3. Nous parlons
4. Tu parles

Zet in de goede vorm:
je (regarder) ____________

1. regarde
2. regardes
3. regardons
4. regardent

Zet in de goede vorm:
vous (arriver) ____________

1. arrive
2. arrives
3. arrivons
4. arrivez

Zet in de goede vorm:
ils (gagner) ____________

1. gagnes
2. gagnons
3. gagnent
4. gagnez

Zet in de goede vorm:
nous (trouver) ____________

1. trouvez
2. trouvons
3. trouves
4. trouvent

elle .... (parler)

1. parles
2. parle
3. parlent

De getallen t/m 69

Herhaling 

DE TIENTALLEN

Sleep blauw naar rood.

10

20

30

40

50

60

Cinquante

soixante

dix

vingt

trente

quarante

64

1. soixante-quatre
2. soixante-trois
3. cinquante-huit
4. cinquante-deux

56

1. cinquante-six
2. soixante-six
3. quarante-sept
4. cinquante-sept

21

1. vingt-un
2. vingt-deux
3. trente-neuf
4. vingt-et-un

38

1. quarante-huit
2. trente-sept
3. trente-huit
4. quarante-neuf

42

1. quarante-et-un
2. quarante-et-deux
3. quarante-deux
4. quarante-trois

cinquante-et-un

soixante-trois

vingt-cinq

quarante-neuf

trente-trois

De ontkenningen

Uitleg + oefenen 

NIET/GEEN = NE .... PAS

Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

'ne' komt vòòr het werkwoord.

'pas' komt achter het werkwoord. 

Je cherche mes parents.

Je ne cherche pas mes parents.

DE ONTKENNINGEN

niet vertaal je naar het Frans met: ne .... pas 

Op de puntjes komt het werkwoord te staan.

Als het werkwoord begint met een klinker, schrijf je n'.

Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

Wat is het werkwoord in deze zin?
Tu parles espagnol.

1. Tu
2. parles
3. espagnol

Maak de zin ontkennend:
Tu parles espagnol.

1. Ne tu pas parles espagnol.
2. Tu ne parles pas espagnol
3. Tu parles n'espagnol pas.

Wat is het werkwoord in deze zin?
Je cherche mon sac.

1. Je
2. mon sac
3. cherche

Maak de zin ontkennend:
Je cherche mon sac.
met: ne ..... pas

Maak de zin ontkennend:
Je parle français.
met: ne ..... pas

Wat is het werkwoord in deze zin?
Elle mange de la viande.

1. Elle
2. mange
3. de la viande

Maak de zin ontkennend:
Elle mange de la viande.
met: ne ..... pas