In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
les 3.5 Tussenletters
Hoe zit dat eigenlijk?
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
20 minuten
- maken weekopgaven BeterSpellen
35 minuten
- schrijfopdracht actualiteiten
25 minuten
- Theorie over Grammatica §4.2 Tussenletters
weektaak: Grammatica §4.1 en §4.2 af (!), screenshot BS inleveren (vrijdag)
Slide 2 - Tekstslide
1. Maak de dagopgaven van afgelopen week t/m vandaag
Moeilijke woordenlijst
Open een online Worddocument en maak twee kolommen
Neem de woorden van de fout gemaakte opgaven over en zet in je eigen woorden duidelijk de betekenis
Vul je woordenlijst aan tot 10 moeilijke woorden/begrippen
Slide 3 - Tekstslide
Ontwikkeldossier
Maak via OneDrive een eigen moeilijke woordenlijst aan (Word)
Versterken woordenschat:
noteer iedere week minimaal 5 moeilijke woorden die je hoort tijdens een les
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica hoofdstuk 4
Tussenletters
Slide 5 - Tekstslide
Welke spelling is juist?
A
kippesoep
B
kippensoep
Slide 6 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
kattebak
B
kattenbak
Slide 7 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
beresterk
B
berensterk
Slide 8 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
aperots
B
apenrots
Slide 9 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
hoogtemeter
B
hoogtenmeter
C
hoogtesmeter
Slide 10 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
have-arbeider
B
haven-arbeider
C
havearbeider
D
havenarbeider
Slide 11 - Quizvraag
-en-
Schrijf -en- in een samenstelling als het linkerwoord een zelfstandig naamwoord is met alleen een meervoud op -en: tomaat + soep = tomatensoep.
Als het linkerwoord al eindigt op -en, gebruik je geen extra -en-: havengebied, keukentafel.
Slide 12 - Tekstslide
Uitzonderingen (1)
Het linkerwoord heeft een meervoud op -en én -s: hoogtes en hoogten, dus: hoogtepunt
Het linkerwoord heeft geen meervoud: tarwebloem, roggebrood
Slide 13 - Tekstslide
Uitzonderingen (2)
Van het linkerwoord is er maar één: maneschijn, zonnebank.
Het linkerwoord is een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord: rodekool, verrekijker; jokkebrok, lachebek.
Het linkerwoord versterkt het rechterwoord: beresterk, apetrots.
In veel ouderwetse samenstellingen: bakkebaard, nachtegaal, schattebout.
Slide 14 - Tekstslide
boot + loods
A
bootloods
B
boteloods
C
botenloods
Slide 15 - Quizvraag
geboorte + cijfer
A
geboortecijfer
B
geboortencijfer
C
geboortescijfer
Slide 16 - Quizvraag
rijst + pap
A
rijstepap
B
rijstenpap
Slide 17 - Quizvraag
garage + box
A
garagebox
B
garagenbox
C
garagesbox
Slide 18 - Quizvraag
Een scherm dat beschermt tegen de zon...
A
zonnescherm
B
zonnenscherm
C
zonsscherm
Slide 19 - Quizvraag
De zon die verduistert...
A
zonneverduistering
B
zonnenverduistering
C
zonsverduistering
Slide 20 - Quizvraag
De stem van een meisje
A
meisjestem
B
meisjesstem
Slide 21 - Quizvraag
de straat naar het station
A
stationstraat
B
stationsstraat
Slide 22 - Quizvraag
De tekst van een wet
A
wettekst
B
wetstekst
C
wettentekst
Slide 23 - Quizvraag
-s-
Schrijf -s, als je die klank in vergelijkbare samenstellingen ook hoort: personeelsbeleid, dus ook personeelschef; stationsplein, dus ook Stationsstraat.
Gebruik bij twijfel een woordenboek of woordenlijst.