Aan het eind van deze week ken je de literaire begrippen personages, fictie/non-fictie, realistisch/niet-realistisch en perspectief en kun je ze toepassen op teksten.
=> TEA 1: toets Zonder Titel
Slide 3 - Tekstslide
t/m pag. 80 gelezen
In groepje
vijf vragen ontwikkelen over het verhaal.
Eén persoon stuurt dit via Teams chat
timer
7:00
Slide 4 - Tekstslide
Uitleg literaire begrippen
document staat ook op Teams, Bestanden, Lesmateriaal
Slide 5 - Tekstslide
Vertelperspectief
Wat is een 'vertelperspectief'? Schrijf op je wisbordje.
....
gezichtspunt/perspectief: schrijver/regisseur bepaalt via wie jij de gebeurtenissen in het verhaal meekrijgt
Slide 6 - Tekstslide
Vier vormen:
ik-perspectief (ik-persoon vertelt het verhaal): bv. Alaska
personaal perspectief (hij/zij-persoon vertelt het verhaal)
*alwetend perspectief: verteller weet méér dan personages en 'hangt boven het verhaal': maakt er zelf geen deel van uit. Kan ook commentaar geven op de personages
Let op: personage/verteller is NIET de schrijver!
Slide 7 - Tekstslide
Perspectief
kan onbetrouwbaar zijn, omdat je als lezer een onvolledig, onjuist of vertekend beeld kan krijgen. Bijvoorbeeld als de verteller droomt, hallucineert of duidelijk liegt.
het perspectief kan wisselen binnen een verhaal - vaak is er dan een witregel of nieuw hoofdstuk.