Skills verpleegkundig rekenen

Skills MVZ19
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Skills MVZ19

Slide 1 - Tekstslide

Vochtbalans
Bij een vochtbalans bereken je wat er in en uit gaat.
Is de vochtbalans positief of negatief?

Positief: Meer vocht opgenomen dan uitgescheiden
 ( overvullen)

Negatief: Meer vocht uitgescheiden dan opgenomen
( uitdrogen)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Even oefenen
Mevrouw van Groningen, heeft een vochtinfuus van 2500 ml per 24 uur. Zij eet 2 bekertjes yoghurt van 150 ml . Vervolgens dronk zij 2 bekers thee van 150 ml. Mevrouw van Groningen kon niet plassen en daarom werd zij gekatheteriseerd: 2200 ml. Daarnaast heeft zij 3 keer gebraakt, 1 keer 150 ml, de 2e keer 100 ml en de 3e keer 200 ml.

Maak de vochtbalans op; Heeft mw. Van Groningen een positieve of een negatieve vochtbalans?

Slide 4 - Tekstslide

Antwoord
De vochtbalans van mw van Groningen is  Positief . 

Ze heeft meer opgenomen dan uitgescheiden

Slide 5 - Tekstslide

Verdunnen
Formule:

% van het voorschrift x aantal ml voorschrift
________________________________
% aanwezige hoeveelheid

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Even oefenen
Aanwezig een chlooroplossing van 1%. Je moet 100 ml Chlooroplossing 0.05% maken.



     a. Hoeveel ml van de chlooroplossing 1% gebruik je uit de voorraad? 




     b. Hoeveel ml water moet er worden toegevoegd? 

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord
0.05 x 100 ml = 5
-----------
1    

 a. Hoeveel ml van de chlooroplossing 1% gebruik je uit de voorraad? (5 ml)

     b. Hoeveel ml water moet er worden toegevoegd? ( 95 ml) 

Slide 9 - Tekstslide

Oplossen
Kijk altijd goed  WAT je moet uitrekenen.
ML? MG? IE?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Even Oefenen
Je hebt 20 liter Halamidoplossing 0,1% Hoeveel g Halamid zit hierin? 

tip:  % x 10 geeft aan hoeveel ml/ mg

Slide 12 - Tekstslide

Uitreken hoeveel ml je moet geven:
Hou dan de formule aan:

(% aanwezig x 10 = aantal mg/ml)

Voorschrift : aanwezig per  1 ml


Slide 13 - Tekstslide

Antwoord
0,1 % X 10 is 1 mg per ml
1 gram is 1000 mg
In  1 ml zit dus 1: 1000 = 0,001 gram
Nu heb je niet 1 ml maar 20 liter!
Reken eerste naar en liter.
in een liter gaat 1000ml
Als in 1 ml 0,001  gram zit, dan zit in 1000ml 1000x zoveel dus: 1 gram.
Je hebt 20 liter, dus in 20 liter zit 20x 1 = 20 gram



Slide 14 - Tekstslide

Succes!

Slide 15 - Tekstslide