medisch rekenen oplos/verd en antisstollingsmiddelen

Inloggen bij student.lessonup.io
Ga naar de klas 1c

of
Voer daarna de code van de les in.
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Inloggen bij student.lessonup.io
Ga naar de klas 1c

of
Voer daarna de code van de les in.

Slide 1 - Tekstslide

Code klas
De code voor de klas is:
zzffp

Slide 2 - Tekstslide

Oplossen
Kijk altijd goed  WAT je moet uitrekenen.
ML? MG? IE?

Slide 3 - Tekstslide

Oplossen (concentratie)
Regels:

Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per 1 ml 

1% = 10 mg/ml
1% = 1 ml / 100 ml

Het percentage geeft aan hoeveel van een bepaalde stof opgelost is in een vloeistof


Slide 4 - Tekstslide

Hulpkaart Oplossen
Formule:
Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per ml 
 

Regels:
1% = 10 mg/ml
 ( vast(mg) in vloeistof (ml)
1% = 1 ml / 100 ml
 vloeistof(ml) in vloeistof (ml)

Slide 5 - Tekstslide

Dit is een stappenplan. Dit kan helpen bij het oplossen van de verhaaltjes sommen. Je hoeft dit niet te gebruiken. 
Zet de tekst op de juiste volgorde door naar nummer 1, 2 en 3 te slepen. 

1
2
3
Schrijf je gegevens op


Welke regels pas je toe
Pas de regel toe, vul de formule in

Slide 6 - Sleepvraag

Slide 7 - Video

Voorbeeld oplossen - vast(mg) in vloeistof (ml)
Voorbeeld:                                                                                                                                                     
Mw. krijgt moet 13 mg van een medicijn krijgen.
Op het ampul staat dat het een 2,6% oplossing is.
Hoeveel ml krijgt mw. toegediend?  

1. Schrijf je gegevens op 
Zie voorschrift + aanwezig
2. Wat kun je hierover vinden op de hulpkaart? 
Zie regel, zie formule
3. Pas de regel toe, vul de formule in 

     

Slide 8 - Tekstslide

Hee collega! 
Mw. Doek moet 45 mg morfine krijgen. Aanwezig is een morfineoplossing van 1,5%. Hoeveel ml moet ik mw. Doek geven?

Slide 9 - Tekstslide

1. Gegevens Voorschrift: 45 mg 
 Aanwezig: 1,5% oplossing
2. Hulpkaart 1% = 10 mg/ml  
   Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per ml
3. Toepassen 1% = 10mg/ml --> 1,5% =15mg/ml (zie afbeelding)  
              Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per ml = aantal te geven ml (invullen)
   45 : 15 = 3ml

Slide 10 - Tekstslide

2.
Aanwezig op de afdeling zijn ampullen met 2,5% oplossingssterkte. Een verpleegkundige krijgt de opdracht om een patiënt 6 mg medicijn toe te dienen. Hoeveel ml met je de patiënt geven. Rond af op 1 decimaal achter de komma.



Slide 11 - Tekstslide

1. Gegevens Voorschrift: 6 mg
 Aanwezig: 2,5% oplossing
2. Hulpkaart 1% = 10 mg/ml
   Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per ml
3. Toepassen 1% = 10mg/ml --> 2,5% =25mg/ml 
              Benodigde hoeveelheid (voorschrift) : aanwezige hoeveelheid per ml = aantal te geven ml (invullen)
   6 : 25 is 0,24 ml dus 0,2 ml

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld oplossen - vloeistof(ml) in vloeistof (ml)
Voorbeeld:                                                                                                                                                     
Je hebt een 2% lyorthol oplossing. Een patiënt moet 3 ml lyorthol krijgen.
Hoeveel ml lyorthol oplossing geef jij de patiënt?

1. Schrijf je gegevens op
Zie voorschrift, zie aanwezig
2. Wat kun je hierover vinden op de hulpkaart? 
Zie regel, zie formule
3. Pas de regel toe, vul de formule in




                                                          Dus voor 3ml lyorthol heb je 150 ml 2% lyorthol oplossing nodig. (3ml lyorthol + 147ml water) 

     

Slide 13 - Tekstslide

Verdunnen

Slide 14 - Tekstslide

Wat bereken je met de volgende formule:
Voorschrift in % x voorschrift in ml : aanwezig in %

Slide 15 - Open vraag

Hulpkaart
Voorschrift in % x voorschrift in ml : aanwezig in % 
= aantal te nemen ml
 
aanwezige oplossing 


Voorschrift in ml – aantal te nemen ml aanwezige oplossing 
= toe te voegen
 
oplossingsvloeistof/water in ml

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Voorbeeld
Voorbeeld:
Jouw patiënt moet 150ml  2% lyorthol oplossing krijgen. Je beschikt over een 5% lyorthol oplossing. 
Hoeveel ml lyorthol 5% oplossing ga je aan hoeveel ml water toevoegen om 150 ml 2% lyorthol oplossing te krijgen?


1. Schrijf je gegevens op
Zie voorschrift, zie aanwezig
2. Wat kun je hierover vinden op de hulpkaart?
Zie regel, zie formule
3. Pas de regel toe, vul de formule in









                                                          Dus 60 ml 5% lyorthol oplossing en 90 m water  = 150ml  2% lyorthol oplossing
     

Slide 18 - Tekstslide

Hoi college, kun je mij helpen? Ik heb 120ml 1,5% lyorthol oplossing nodig. We hebben alleen maar een liter 5% lyortholoplossing. Wat moet ik doen?

Slide 19 - Tekstslide

1. Gegevens Voorschrift: 120 ml 1,5% Aanwezig: 1 liter 5%

2. Hulpkaart Voorschrift in % x voorschrift in ml : aanwezig in % = aantal te nemen ml aanwezige oplossing
                                           Voorschrift in ml – aantal te nemen ml aanwezige oplossing = toe te voegen oplossingsvloeistof/water in
3. Toepassen
                                          Voorschrift in % x voorschrift in ml : aanwezig in % = aantal te nemen ml aanwezige oplossing
                                                        1,5 x 120 : 5 = 36
                                          Voorschrift in ml – aantal te nemen ml aanwezige oplossing = toe te voegen oplossingsvloeistof/water in ml
                                                      120 36 = 84 

Slide 20 - Tekstslide

Antwoord:
5 x dd 250 mg = 1250 mg
1x dd 375 mg = 375 mg
Totaal moet deze patiënt hebben: 1625 mg
Je hebt tabletten van 125 mg

1625: 125 = 13 tabletten 

Slide 21 - Tekstslide

Vloeibare medicatie
Bereken hoeveel ml  je een zorgvrager moet geven.

Kijk ook altijd goed naar hoe vaak je iets moet geven, dus bv per dag (etmaal) of per keer, per uur etc!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Even oefenen
Mevrouw van Asten heeft last van een allergische huidaandoening. 
De huisarts schrijft
terfadinedrank voor, deze bevat 6 mg/mL.
Je moet mevrouw van Asten 90 mg per 24 uur in twee gelijke doses geven.

Hoeveel mL drank geef je per etmaal? 

Slide 24 - Tekstslide

Antwoord
Mw moet 90 mg hebben per 24 uur ( = een etmaal)
In twee gelijke dosis.
Je hebt een drank die 6 mg/ml bevat
Je moet 90 mg hebben ( hoeveel keer gaat 6 in 90)
90: 6 = 15 ml per dag ( etmaal)
dat moet je verdelen over 2 dosis dus 15 : 2 = 7,5 mg per keer

Slide 25 - Tekstslide

Vochtbalans
Bij een vochtbalans bereken je wat er in en uit gaat.
Is de vochtbalans positief of negatief?

Positief: Meer vocht opgenomen dan uitgescheiden
 ( overvullen)

Negatief: Meer vocht uitgescheiden dan opgenomen
( uitdrogen)

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Even oefenen
Mevrouw van Groningen, heeft een vochtinfuus van 2500 ml per 24 uur. Zij eet 2 bekertjes yoghurt van 150 ml . Vervolgens dronk zij 2 bekers thee van 150 ml. Mevrouw van Groningen kon niet plassen en daarom werd zij gekatheteriseerd: 2200 ml. Daarnaast heeft zij 3 keer gebraakt, 1 keer 150 ml, de 2e keer 100 ml en de 3e keer 200 ml.

Maak de vochtbalans op; Heeft mw. Van Groningen een positieve of een negatieve vochtbalans?

Slide 28 - Tekstslide

Antwoord
De vochtbalans van mw van Groningen is  Positief . 

Ze heeft meer opgenomen dan uitgescheiden

Slide 29 - Tekstslide

Verdunnen
Formule:

% van het voorschrift x aantal ml voorschrift
________________________________
% aanwezige hoeveelheid

Slide 30 - Tekstslide

Even oefenen
Aanwezig een chlooroplossing van 1%. Je moet 100 ml Chlooroplossing 0.05% maken.



     a. Hoeveel ml van de chlooroplossing 1% gebruik je uit de voorraad? 




     b. Hoeveel ml water moet er worden toegevoegd? 

Slide 31 - Tekstslide

Antwoord
0.05 x 100 ml = 5
-----------
1    

 a. Hoeveel ml van de chlooroplossing 1% gebruik je uit de voorraad? (5 ml)

     b. Hoeveel ml water moet er worden toegevoegd? ( 95 ml) 

Slide 32 - Tekstslide

Even Oefenen
Je hebt 20 liter Halamidoplossing 0,1% Hoeveel g Halamid zit hierin? 

tip:  % x 10 geeft aan hoeveel ml/ mg

Slide 33 - Tekstslide

Uitreken hoeveel ml je moet geven:
Hou dan de formule aan:

(% aanwezig x 10 = aantal mg/ml)

Voorschrift : aanwezig per  1 ml


Slide 34 - Tekstslide

Antwoord
0,1 % X 10 is 1 mg per ml
1 gram is 1000 mg
In  1 ml zit dus 1: 1000 = 0,001 gram
Nu heb je niet 1 ml maar 20 liter!
Reken eerste naar en liter.
in een liter gaat 1000ml
Als in 1 ml 0,001  gram zit, dan zit in 1000ml 1000x zoveel dus: 1 gram.
Je hebt 20 liter, dus in 20 liter zit 20x 1 = 20 gram



Slide 35 - Tekstslide

IE even oefenen
Bij mevrouw Meijer zijn de bloedsuikerwaarden wat ontregeld.
Je krijgt de opdracht om haar 0,6 mL Insulatard® te injecteren. De injectieflacon bevat 100 E/mL. Hoeveel eenheden Insulatard® zijn dit? 

Slide 36 - Tekstslide

Antwoord
Formule:
Voorschrift ( wat moet er gegeven worden) : aanwzig in een ml = aantal ml
             
Wat weet je:aantal 
Voorschrift (in dit geval hoeveel IE)  :100IE /ml = 0,6 ml

0,6 X 100 = 60 E

Slide 37 - Tekstslide

Vaste medicatie
Bereken hoeveel grammen en of hoeveel tabletten

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Even oefenen
Een patiënt met de ziekte van Parkinson moet 5 maal daags 250 mg Levodopa/carbidopa en 1 maal daags 375 levodopa/cardidopa voor het slapen toegediend hebben. Aanwezig zijn tabletten van 125 mg.

Hoeveel tabletten moet de patiënt per dag toegediend krijgen ? 

5 tabletten
12 tabletten
13 tabletten  

Slide 40 - Tekstslide