toets rekenen 2

Een patiënt moet 1500 mg/ 300 ml metronidazol krijgen in een uur tijd. Je stelt de volumetrische pomp in op ...... ml/uur.
A
100 ml/uur
B
150 ml/uur
C
300 ml/uur
D
600 ml/uur
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Een patiënt moet 1500 mg/ 300 ml metronidazol krijgen in een uur tijd. Je stelt de volumetrische pomp in op ...... ml/uur.
A
100 ml/uur
B
150 ml/uur
C
300 ml/uur
D
600 ml/uur

Slide 1 - Quizvraag

Daarnaast krijgt deze patiënt een basisinfuus van 3 liter NaCl 0,45% / glucose 2,5% per 24 uur. De infuussnelheid die hierbij past, is ..... ml/uur
A
42
B
84
C
105
D
125

Slide 2 - Quizvraag

Een patiënt die met pijn op de borst is opgenomen, heeft een nitroglycerinepomp met een oplossing van 1 milligram per milliliter.
De perfusorpomp staat op 2 milliliter per uur ingesteld dus krijgt de patiënt .... milligram per 24 uur.
A
24
B
48
C
72

Slide 3 - Quizvraag

Een patiënt wordt met pijn op de borst opgenomen en krijgt een perfusorpomp met nitroglycerine met een oplossing van 1 milligram per milliliter. Je mag de pomp ophogen op geleide van de (pijn)klachten en bloeddruk en eindigt uiteindelijk op een pompstand van 4,5 milliliter per uur.
Hoeveel milligram geef je de patiënt dan op 24 uur tijd?
A
54 mg
B
81 mg
C
108 mg
D
216 mg

Slide 4 - Quizvraag

Bij jou op de afdeling ligt een patiënt die vandaag geopereerd is. Deze patiënt krijgt een bloeddrukdaling en je krijgt van de anesthesist de opdracht 0,5 liter gelofusine in 2 uur tijd toe te dienen.
Welke stand stel je in op de infuuspomp?
A
125 ml/uur
B
250 ml/uur
C
500 ml/uur
D
1000 ml/uur

Slide 5 - Quizvraag

Bij een patiënt die verdacht wordt van een sepsis, is een verhoogd lactaat ontdekt. Om dit te neutraliseren krijg je van de arts de opdracht om 1 liter fysiologisch zout toe te dienen in 6 uur tijd.
Welke stand stel je in op de infuuspomp?
A
16 ml/uur
B
167 ml/uur
C
250 ml/uur
D
333 ml/uur

Slide 6 - Quizvraag

Een patiënt heeft een hypokaliëmie en moet van de arts 40 mmol kalium intraveneus krijgen via een spuitenpomp in 2 uur tijd. Je hebt in de kast flacons kaliumchloride van 20 mmol/20 ml. De patiënt heeft een basisinfuus via een centraal veneuze katheter van 3 liter NaCl 0,9% per 24 uur.
Welke snelheid stel je in op de perfusorpomp?
A
10 ml/uur
B
20ml/uur
C
30ml/uur
D
40 ml/uur

Slide 7 - Quizvraag

Je hebt een infuuszak van 0,5 liter NaCl 0,65%.
Dit betekent dat in deze infuuszak ...... gram NaCl zit
A
3,25
B
6,5
C
32,5
D
65

Slide 8 - Quizvraag

Om deze zak toe te dienen in 24 uur tijd, stel je de pomp in op ...... ml/uur
A
10 ml/uur
B
21 ml/uur
C
42 ml/uur
D
63 ml/uur

Slide 9 - Quizvraag

Op de afdeling cardiologie wordt een patiënt opgenomen met atriumfibrilleren. De arts schrijft een oplaadschema voor met flecaïnide I.V. Je moet beginnen met een dosis van 2mg/kg/30 minuten. De patiënt weegt 60 kg en je maakt een standaardoplossing van 150 mg flecaïnide in 50 ml.
A

Slide 10 - Quizvraag

Op de afdeling cardiologie wordt een patiënt opgenomen met atriumfibrilleren. De arts schrijft een oplaadschema voor met flecaïnide I.V. Je moet beginnen met een dosis van 2mg/kg/30 minuten. De patiënt weegt 60 kg en je maakt een standaardoplossing van 150 mg flecaïnide in 50 ml.
A

Slide 11 - Quizvraag

Op de afdeling cardiologie wordt een patiënt opgenomen met atriumfibrilleren. De arts schrijft een oplaadschema voor met flecaïnide I.V. Je moet beginnen met een dosis van 2mg/kg/30 minuten. De patiënt weegt 60 kg en je maakt een standaardoplossing van 150 mg flecaïnide in 50 ml.
A

Slide 12 - Quizvraag

Een patiënt krijgt post-operatief een infuus met 3 liter Glucose 5 % per 24 uur.
Wat is de in te stellen druppelsnelheid?
A
42 druppels per minuut
B
35 druppels per minuut
C
25 druppels per minuut
D
57 druppels per minuut

Slide 13 - Quizvraag

De infuuspomp bij een patiënt staat op 105 ml/uur. Dit houdt in dat hij in 24 uur tijd.... liter infuus krijgt.
A
1,50
B
2,42
C
2,52
D
3,52

Slide 14 - Quizvraag

Per liter infuus is 20 mmol KCl toegevoegd. Op die manier krijgt de patiënt ..... mmol KCI in 24 uur.
A
30,4
B
40,4
C
50,4
D
60,4

Slide 15 - Quizvraag

Je hebt een oplossing van 10%.
Hoeveel mg bevat dan een ml?
A
100000 mg/ml
B
10000 mg/ml
C
1000 mg/ml
D
100 mg/ml

Slide 16 - Quizvraag

Voor de behandeling van epilepsie krijgt de 10-jarige Anneke (31 kg) acetazolamide. Het voorschrift is 25 mg/kg in 3 doses. Aanwezig is een basisoplossing acetazolamide van 500 mg/5 ml.
Hoeveel toedieningen kun je geven met de basisoplossing? Rond af op één decimaal.
A
0,5 toedieningen
B
1,0 toedieningen
C
1,9 toedieningen
D
2,9 toedieningen

Slide 17 - Quizvraag

Mevrouw Van de Velde gebruikt in verband met een verhoogde bloedsuiker glibenclamide. Ze heeft tabletten van 5 mg. 's Morgens gebruikt zij twee tabletten en 's avonds gebruikt zij anderhalve tablet. Dat betekent dat mevrouw Van de Velde per 24 uur ...... mg glibenclamide gebruikt

A
10
B
12,5
C
15
D
17,5

Slide 18 - Quizvraag

Mevrouw Kempens heeft atriumfibrilleren. De cardioloog schrijft haar digoxine voor. De eerste dag dient mevrouw Kempens een oplaaddosering in te nemen. Dit gaat in drie keer. De eerste keer moet zij een hele tablet van 0,25 mg innemen. De volgende twee keer telkens een halve tablet. In totaal neemt mevrouw Kempens op de eerste dag..... mg digoxine.
A
0,25
B
0,50
C
0,75
D
1,5

Slide 19 - Quizvraag

Oplossingen
Etiket 2% streptomycine

De zorgvrager heeft 3x daags 40mg i.m nodig.
Hoeveel spuit je per keer?

Slide 20 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 4% Aramine.
Nodig: 3 X dgs 72 mg i.m.
Hoeveel ml spuit je?

Slide 21 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 6% morfine
Nodig: 3 X dgs 72 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 22 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 8% morfine
Nodig: 3 X dgs 160 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 23 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 10% heparine
Nodig: 3 X dgs 50 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je?

Slide 24 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 4% strepto
Nodig: 3 X dgs 20 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer per keer?

Slide 25 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 3% biciline
Nodig: 3 X dgs 60 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je per keer?

Slide 26 - Open vraag

Oplossingen
Aanwezig: 5% Orbenine
Nodig: 3 X dgs 75 mg i.m.
Hoeveel ml injecteer je per keer?

Slide 27 - Open vraag

Oplossingen
Je moet een patiënt 55 mg pethidine i.m. geven.
In voorraad: ampullen met pethidine 4%
Hoeveel ml spuit je?
Afronden op één decimaal.

Slide 28 - Open vraag

Oplossingen
Een zorgvrager heeft 160 mg clamoxyl nodig.
In voorraad staan ampullen van 7%.
Hoeveel ml spuit je?
Rond af op één decimaal.

Slide 29 - Open vraag

Oplossingen
Etiket: 4% aramine
De zorgvrager heeft 3x daags 70mg i.m nodig.
Hoeveel spuit je per keer?
Rond af op één decimaal!

Slide 30 - Open vraag

Meneer Friedrichsen heeft recentelijk een darmoperatie ondergaan. Momenteel heeft hij een centrale lijn waarover Totaal Parenterale Voeding (TPV) wordt gegeven. Daarnaast heeft hij een waakinfuus. Hij heeft een tijdelijk stoma wat momenteel behoorlijk productief is. De neusmaagslang (NMS) is nog niet verwijderd.
De vochtlijst van meneer Friedrichsen is te vinden in bijgevoegde afbeelding. Bij het opmaken van de vochtbalans van meneer Friedrichsen kom je uit op een .....

A
positieve
B
negatieve

Slide 31 - Quizvraag

Meneer Friedrichsen heeft recentelijk een darmoperatie ondergaan. Momenteel heeft hij een centrale lijn waarover Totaal Parenterale Voeding (TPV) wordt gegeven. Daarnaast heeft hij een waakinfuus. Hij heeft een tijdelijk stoma wat momenteel behoorlijk productief is. De neusmaagslang (NMS) is nog niet verwijderd.
A

Slide 32 - Quizvraag

Mevrouw Hendriks is binnen gebracht in verband met algehele malaise. Zij heeft een infuus gekregen (42 ml/uur), heeft totaal parenterale voeding (1260 ml/24 uur) via een centrale lijn, en is voorzichtig gestart met sondevoeding (SV) met een volume van 21 ml/uur.
Aan urine werd 1492 ml gemeten over de afgelopen 24 uur. Bij het opmaken van haar vochtbalans over de afgelopen 24 uur kom je op een
A
positieve
B
negatieve

Slide 33 - Quizvraag

Mevrouw Hendriks is binnen gebracht in verband met algehele malaise. Zij heeft een infuus gekregen (42 ml/uur), heeft totaal parenterale voeding (1260 ml/24 uur) via een centrale lijn, en is voorzichtig gestart met sondevoeding (SV) met een volume van 21 ml/uur.
Aan urine werd 1492 ml gemeten over de afgelopen 24 uur.
A
776 milliliter
B
1280 milliliter
C
1784 milliliter

Slide 34 - Quizvraag

Op bijgevoegde afbeelding kan de vochtbalans teruggevonden worden van meneer Fransen. Hij is bij jou opgenomen op de afdeling na een ingreep aan zijn maag. Momenteel heeft hij nog Totaal Parenterale Voeding (TPV). Hij mag wel proberen wat te drinken maar de ingebrachte neusmaagslang (NMS) is nog wel productief. Jij dient de vochtbalans af te sluiten. Bij het afsluiten kom je tot de conclusie dat meneer Fransen een..... vochtbalans
A
positieve
B
negatieve

Slide 35 - Quizvraag

Op bijgevoegde afbeelding kan de vochtbalans teruggevonden worden van meneer Fransen. Hij is bij jou opgenomen op de afdeling na een ingreep aan zijn maag. Momenteel heeft hij nog Totaal Parenterale Voeding (TPV). Hij mag wel proberen wat te drinken maar de ingebrachte neusmaagslang (NMS) is nog wel productief.
Jij dient de vochtbalans af te sluiten. Bij het afsluiten kom je tot de conclusie dat meneer Fransen een
A
417
B
718
C
738
D
753

Slide 36 - Quizvraag

Vochtbalans
Bereken de vochtbalans in milliliter, + of -, van 0:00 tot 16:00 uur

Een patiënt heeft van 0:00-08:00 een negatieve vochtbalans van 315 ml. Van 0:00-16:00 krijgt hij 800 ml per infuus. Hij drinkt 400 ml. Hij urineert 900 ml. Zijn ileostoma loopt 270 ml.
A
-285 ml
B
+485 ml
C
+785 ml
D
-115 ml

Slide 37 - Quizvraag

Vochtbalans
Bereken de vochtbalans in milliliter, + of -,van 0:00 tot 15:00 uur

Een patiënt heeft van 0:00-08:00 een negatieve vochtbalans van 600 ml. Van 0:00-15:00 krijgt hij 800 ml per infuus. Hij drinkt 330 ml. Hij urineert 610 ml. Zijn ileostoma loopt 270 ml.
A
-350 ml
B
-200 ml
C
50 ml
D
150 ml

Slide 38 - Quizvraag

Een patiënt krijgt 3 liter zuurstof per minuut toegediend. Gebruik wordt gemaakt van een zuurstofcilinder met een inhoud van 2 liter. Bij aanvang van de zuurstoftherapie is de druk in deze cilinder 180 bar.
Na hoeveel minuten zal deze cilinder leeg zijn?
A
180 minuten
B
120 minuten
C
90 minuten
D
30 minuten

Slide 39 - Quizvraag

Een patiënt start om 20.00 uur met zuurstof, 2 liter per minuut. Op de afdeling wordt een zuurstofcilinder van 5 liter gebruikt, waarvan de manometer op 170 bar staat. De technische dienst brengt de volgende dag om 09.00 uur de volgende fles.
Hoeveel liter zal de patiënt van 20.00 uur tot 09.00 uur verbruiken?
A
1560 liter
B
1420 liter
C
1230 liter
D
960 liter

Slide 40 - Quizvraag

Op de reanimatiekar zit een 2 liter zuurstofcilinder gemonteerd waarvan de manometer 75 bar aangeeft. Tijdens een reanimatie geef je tot 15 liter zuurstof per minuut.
A
75 liter
B
150 liter
C
300 liter
D
450 liter

Slide 41 - Quizvraag

Op de reanimatiekar zit een 2 liter zuurstofcilinder gemonteerd waarvan de manometer 75 bar aangeeft. Tijdens een reanimatie geef je tot 15 liter zuurstof per minuut.
A

Slide 42 - Quizvraag