H3 Formuleren H2

FORMULEREN - H2
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

FORMULEREN - H2

Slide 1 - Tekstslide

Pak je werkbladenmap erbij ...

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

LESDOEL formuleren (blz 71)
  • Je kunt een aantal veelvoorkomende fouten met betrekking tot verkeerde woorden en woordparen herkennen en verbeteren;

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn onderstaande zinnen goed of fout?
  1.  De data staat op de server.
  2.  Een aantal mensen lopen door de straat.
   3. Je moet dat blaadje even uitprinten.
   4. Ik zal het even vragen aan me moeder.
   5.  Zij zat op een bankje langs het voetbalveld.
   6. Via mond-op-mondreclame verwierf hij veel bekendheid

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verkeerd woord (misleidende woorden)
Woorden die veel op elkaar lijken, worden vaak door elkaar gebruikt: lastige woordparen

Kennen / kunnen
Hun / hen
Rede / reden
etc.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil? Bedenk snel ...
  1. Kennen / kunnen
  2. Liggen / leggen
  3. Te danken / te wijten
  4. Blijkbaar / schijnbaar
  5. Als / dan
  6. Met behulp van / met de hulp van
  7. Rede / reden
  8. Vergeten hebben / vergeten zijn
timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil? Overleg in tweetallen.
  1. Kennen -> weten wie/wat iets is / kunnen -> in staat zijn
  2. Liggen -> zich in liggende toestand bevinden / leggen -> iets neerleggen
  3. Te danken -> bij iets positiefs / te wijten -> bij iets negatiefs
  4. Blijkbaar -> je kunt het zien / schijnbaar -> het lijkt zo
  5. Als -> bij een gelijkheid / dan -> bij een ongelijkheid
  6. Met behulp van -> zaken / met de hulp van -> personen
  7. Rede -> toespraak / reden -> argument (waarom je iets doet)
  8. Vergeten hebben -> niet gedaan of meegenomen /
    vergeten zijn -> zich niet meer herinneren

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil omdat/doordat
Doordat = oorzaak: het gaat vanzelf → De straat is nat, doordat het heeft geregend.

Omdat = reden: het gebeurt bewust → Ik blijf thuis vanavond, omdat ik geen zin heb in dat feest.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil mits/tenzij
Mits = op voorwaarde dat → Je krijgt een ijsje, mits je je groenten opeet.

Tenzij = behalve als → Raymon gaat met de fiets, tenzij het regent.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil in aanraking/in aanmerking
In aanraking komen met = in contact komen met → Ze kwam in aanraking met de politie.

In aanmerking komen voor = aan eisen voldoen → Ik kom in aanmerking voor die prijs.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik fiets langzamer ... jij.
A
als
B
dan

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben bijna net zo goed...
A
als jij
B
als jou
C
dan jij
D
dan jou

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de ... dat je niet verschenen bent op de sportdag?
A
rede
B
reden

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Zij gaan .... op vakantie, want hun caravan staat op de oprit.
A
blijkbaar
B
schijnbaar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de betekenis van: fungeren
A
functioneren
B
vervangen
C
een rol vervullen
D
beginnen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij feliciteerde ... met ... nominatie
timer
0:10
A
hen; hun
B
hun; hun
C
hen; hen
D
hun; hen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je ......... gevraagd of je ....... mocht interviewen?
A
hun, hun
B
hen, hen
C
hun, hen
D
hen, hun

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Te wijten of te danken aan?
Het ongeluk is te …….. aan het appen op de fiets.
De voldoende voor die toets is te ……….aan zijn harde werken.

A
danken, danken
B
wijten, danken
C
danken, wijten
D
wijten, wijten

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lezen en noteren...
Superfijne vakantie :)




Extra uitleg nodig?
Uitlegfilmpje Als/dan



timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contaminatie

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Contaminatie

Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.


Bijvoorbeeld:

Deze computer kost duur (kost veel of is duur).

Aan het eind van de partij legde hij het laatste loodje (het loodje leggen of de laatste loodjes wegen het zwaarst).

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overnieuw
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nachecken
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het maakt geen verschil uit.
A
Contaminatie
B
Correct

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies