TL3 Blok 5

Zelfstandig werken
Ga naar
5.3 Weet je het nog? (blz. 244)
Maak
Opdracht 1 (blz. 244)
Hoe
Alleen of in tweetallen (fluistertoon)
Tijd
8 minuten
Klaar
Maak opdracht 3 (blz. 245)
Resultaat
Klassikaal nabespreken
timer
8:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zelfstandig werken
Ga naar
5.3 Weet je het nog? (blz. 244)
Maak
Opdracht 1 (blz. 244)
Hoe
Alleen of in tweetallen (fluistertoon)
Tijd
8 minuten
Klaar
Maak opdracht 3 (blz. 245)
Resultaat
Klassikaal nabespreken
timer
8:00

Slide 1 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Herhaling grammatica
Wat zijn samengestelde en enkelvoudige zinnen? 
Wat zijn neven- en onderschikkende voegwoorden? 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil
Enkelvoudige zin = een zin met één persoonsvorm. 
Samengestelde zin = een zin met meer persoonsvormen.

Zinnen met meer persoonsvormen bestaan uit verschillende zinnen. Deze zinnen zijn meestal met elkaar verbonden door voegwoorden. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voegwoorden 
Voegwoorden = zijn woorden die woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden. Er zijn twee soorten voegwoorden, namelijk neven- en onderschikkende.  

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nevenschikkende voegwoorden
Nevenschikkende voegwoorden = verbinden gelijkwaardige delen. Deze delen kunnen los van elkaar een zin vormen, zonder dat de woordvolgorde verandert. 

Nevenschikkende voegwoorden = en, want, maar, of 
Voorbeeld: Het kamp lijkt me niet leuk, maar ik ga er toch naartoe. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofd- en bijzin 

Voorbeeld: De jongen gaat naar een cursus, zodat hij nieuwe dingen kan leren.


Hoofdzin = De jongen gaat naar een cursus.

Bijzin = hij nieuwe dingen kan leren.

Voegwoord = zodat 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderschikkende voegwoorden
Onderschikkende voegwoorden = verbinden ongelijkwaardige zinnen. Deze delen kunnen niet los van elkaar een zin vormen, want dan moet je eerst de woordvolgorde veranderen. 

Onderschikkende voegwoorden = dat (doordat, nadat, omdat), daarom, dan, tenzij, terwijl, of, zodra et cetera. 
Voorbeeld: Willen je ouders, dat je meer aan je schoolwerk doet.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Terwijl zij het vlees bakt, was ik de groenten.
De eerste zin is een...
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgend jaar ga ik kamperen, of ik ga met de caravan weg
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag ga ik niet naar school, want ik voel me niet goed
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga met de fiets, want het is mooi weer.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De ouders drinken koffie en de kinderen drinken limonade.
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Lees
5.5 Nevenschikkende en onderschikkende zinnen (blz. 245)
Maak
Opdracht 5 (blz. 246)
Hoe
Alleen en in stilte
Tijd
8 minuten
Klaar
Maak opdracht 6 (blz. 246)
Resultaat
Klassikaal nabespreken
timer
8:00

Slide 16 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Als je vertelt of opschrijft wat iemand heeft gezegd, kun je dat op twee manieren doen.
voorbeelden
:
Manier 1         Janna vroeg aan Dave of hij van haar hield.
Manier 2         Janna vroeg aan Dave: ‘Houd je van mij?’

Manier 1         Dave zei dat hij verliefd was.
Manier 2         Dave zei: ‘Ik ben verliefd!’

In de tweede zinnen staat wat iemand precies heeft gezegd. Dat noem je de directe rede.

Uitleg directe rede (1)

Slide 17 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Manier 1         Dave zei dat hij verliefd was.
Manier 2         Dave zei: ‘Ik ben verliefd!’


Je gebruikt de directe rede om een tekst levendiger te maken.

Uitleg directe rede (2)

Slide 18 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Regels spelling

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Lees
5.11 Citaten (blz. 253 + 254)
Maak
Opdracht 4 (blz. 254)
Hoe
Alleen of in tweetallen (fluistertoon)
Tijd
8 minuten
Klaar
Maak opdracht 5 (blz. 255)
Resultaat
Klassikaal nabespreken
timer
8:00

Slide 20 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

Opdracht 4 - antwoorden
1 De dame riep boos: ‘Ik lust geen aspergesoep!’
2 Verbaasd vroeg de docent zich af: ‘Waar heb ik nu de stift neergelegd?’
3 ‘Geef hier!’, schreeuwde het boze meisje.
4 ‘Wie heeft met zijn moddervoeten door het huis gelopen?’, vroeg mijn moeder.
5 De buurvrouw liep de tuin in en riep: ‘Eten!’

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 4 - antwoorden
6 ‘Jongen’, zei een voorbijganger, ‘je fietslamp brandt nog.’
7 De gast vroeg na het dessert: ‘Mag ik de rekening?’
8 ‘Hoe lang duurt de les nog?’, fluisterde een klasgenoot.
9 Na het journaal vertelde de weerman: ‘Morgen wordt het prachtig weer.’
10 Het bange meisje stotterde: ‘Sorry meneer.’

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 5 - antwoorden
‘Dag papegaai’, zei de pinguïn.
‘Dag papegaai’, zei de papegaai.
‘Nee’, zei de pinguïn, ‘jij moet dag pinguïn zeggen.’
‘Nee’, zei de papegaai, ‘jij moet dag pinguïn zeggen.’
‘Nee’, zei de pinguïn, ‘ik ben een pinguïn.’
‘Nee’, zei de papegaai, ‘ik ben een pinguïn.’
‘Jij bent een papegaai’, zei de pinguïn.
‘Jij bent een papegaai’, zei de papegaai.
‘Stomme papegaai’, zei de pinguïn.
‘Stomme pinguïn’, zei de papegaai.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. fictieverhaal gezamenlijk lezen
2. opdracht 1 (gedeeltelijk) zelfstandig maken
3. opdracht 2 maken in tweetallen
4. spelling blok 5 afmaken

Lesprogramma

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken
Lees
5.12 Komma (blz. 256)
Maak
Opdracht 7 (blz. 257)
Hoe
Alleen of in tweetallen (fluistertoon)
Tijd
8 minuten
Klaar
Maak opdracht 8 (blz. 257)
Resultaat
Klassikaal nabespreken
timer
8:00

Slide 25 - Tekstslide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.

1. fictieverhaal gezamenlijk lezen
2. opdracht 1 (gedeeltelijk) zelfstandig maken
3. opdracht 2 maken in tweetallen
4. spelling blok 5 afmaken

Antwoorden opdracht 7

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies