BSR 12/10 1aha Grammatica zinsdelen 1+3

Open alvast je boek op blz. 204-205.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§1: Persoonsvorm en zinsdelen
§3: Onderwerp
Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open alvast je boek op blz. 204-205.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§1: Persoonsvorm en zinsdelen
§3: Onderwerp
Voordat we beginnen:
1AHA
GRAMMATICA
ZINSDELEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt aantal (enkelvoud/meervoud) en tijd (t.t./v.t.) van werkwoorden herkennen.
  • Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.
  • Je kunt het onderwerp in een zin vinden.
  • Je hebt al je vragen over het hoofdstuk Taal kunnen stellen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:
  • Starten met een nieuw hoofdstuk;
  • de uitleg behandelen van twee paragrafen (en hierbij aantekeningen maken);
  • opdrachten maken over de persoonsvorm, zinsdelen en het onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden. 
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 5 - Tekstslide

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 6 - Tekstslide

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?

Slide 7 - Tekstslide

De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
  • Hiddo en Wout zaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.

Slide 8 - Tekstslide

"De docent behandelt grammatica zinsdelen met negentwintig leerlingen."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Open vraag

Welke van de drie manieren heb jij bij de vorige vraag gebruikt om de persoonsvorm te vinden?

Slide 10 - Open vraag

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit meerdere woorden.
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 11 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 12 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

1. De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

2. Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag


3. Gisteren stonden de hongerige paarden luid te hinniken.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 15 - Open vraag


4. Zulke fantastische verhalen hebben de docenten altijd al willen     
   overbrengen aan hun leerlingen.
Neem de zin over en verdeel die in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 16 - Open vraag

Wat?
Cursus 5 Grammatica, §1: Persoonsvorm en zinsdelen.
Havo: opdracht 1 t/m 4 (blz. 204-205).
Vwo: opdracht 1 t/m 3 (blz. 204-205).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. Daarna starten we met §3 Onderwerp.
Klaar?
Maak alvast een begin aan §3 Onderwerp.
Oefenen
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp in een zin:
'Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.'
De cabaretier = het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
  • Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm


Slide 18 - Tekstslide

Uitlegvideo!

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Wat?
Cursus 5 Grammatica, paragraaf §3: Onderwerp
Havo: opdracht 1 t/m 4 (blz. 208-209).
Vwo: opdracht 1 t/m 4 (blz. 208-209).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.
Klaar?
Havo: puzzel 12 op blz. 271.
Vwo: puzzel 6 op blz.  blz. 268.
Huiswerk
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

  • Je kunt aantal (enkelvoud/meervoud) en tijd (t.t./v.t.) van werkwoorden herkennen.
  • Je kunt de persoonsvorm in een zin vinden.
  • Je kunt het onderwerp in een zin vinden.
  • Je hebt al je vragen over het hoofdstuk Taal kunnen stellen.
Lesdoelen

Slide 23 - Tekstslide

Noem een manier waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.

Slide 24 - Open vraag

Welke vraag stel je om achter het onderwerp in een zin te komen?

Slide 25 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 26 - Tekstslide