BSR 02/04 2t Grammatica ZD herhaling lj1

Open je boek alvast op blz. 200-201.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
WELKOM 2T
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
3:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek alvast op blz. 200-201.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§2: Herhaling leerjaar 1 th

Voordat we beginnen:
WELKOM 2T
GRAMMATICA
ZINSDELEN
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet hoe je in een zin de persoonsvorm, het onderwerp,
    het 
    werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp kunt vinden.
  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica zinsdelen);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 2 (en hierbij aantekeningen maken);
  • de opdrachten van de herhaling van leerjaar 1 maken (digitale paragraaf).
  • gezamenlijk afronden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt de persoonsvorm in een zin op drie manieren vinden. 
Schrijf mee in je schrift, maak aantekeningen!

Slide 5 - Tekstslide

De tijdproef
1) Verander de zin van tijd.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Naud wil in het weekend geen huiswerk maken.
  • Naud wilde in het weekend geen huiswerk maken.

Slide 6 - Tekstslide

De vraagproef
2) Maak van de zin een vraag.
Het werkwoord dat dan vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
  • Alette, Hester en Fenna hebben woensdag ingehaald. 
  • Hebben Alette, Hester en Fenna woensdag een toets ingehaald?

Slide 7 - Tekstslide

De getalsproef
3) Verander het getal (het aantal) van de zin. Het gaat dan niet meer om één persoon, maar bijvoorbeeld om twee.
Het woord dat dan verandert, is de persoonsvorm. Kijk maar:
  • Hiddo zat tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.
  • Hiddo en Wout zaten tijdens de uitleg aan andere dingen te denken.

Slide 8 - Tekstslide

"De docent behandelt grammatica zinsdelen met negentwintig leerlingen."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 9 - Open vraag

Welke van de drie manieren heb jij bij de vorige vraag gebruikt om de persoonsvorm te vinden?

Slide 10 - Open vraag

Zinsdelen
Een zin bestaat uit verschillende zinsdelen. Zinsdelen kun je uit een zin halen door te kijken naar welke woorden je voor de persoonsvorm kunt plaatsen. Een zinsdeel is één woord of een groepje woorden die bij elkaar horen. Een voorbeeldzin:

  • Jan heeft Pim vorige week z'n boek geleend.

Slide 11 - Tekstslide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?

De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag


Gisteren stonden de hongerige paarden luid te hinniken.

Neem de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Plaats tussen de zinsdelen een /

Slide 13 - Open vraag

Het onderwerp
Het onderwerp in een zin:
'Tijdens zijn show amuseert de cabaretier het publiek met zelfgeschreven liedjes.'
De cabaretier = het onderwerp
Het onderwerp van de zin is vaak een persoon (of dier/ding) die iets doet. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp.
  • Hoe vind je het onderwerp? Stel de vraag: Wie/wat + persoonsvorm


Slide 14 - Tekstslide

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 16 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden:

Mijn vader is vorig weekend van de ladder gevallen.

Slide 17 - Open vraag

Noteer het werkwoordelijk gezegde:

Dat merk bier is echt niet te drinken!

Slide 18 - Open vraag

Het lijdend voorwerp (LV)
Een lijdend voorwerp geeft meestal aan aan wie/wat iets 'overkomt' of 'ondergaat'
Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zoek de PV en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Noteer het onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
3. Stel de vraag: Wat/Wie + WG + onderwerp?
Norah heeft een warme winterjas gekocht.
Wat heeft Norah gekocht? Een warme winterjas.

Slide 19 - Tekstslide

Noteer van de volgende twee zinnen de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp (als het er is). Let op: niet elke zin bevat ieder zinsdeel.
1. Mijn broertje koopt iedere maand een nieuwe game.
PV =                                                          OW = 
WW =                                                            LV=
2. Ik heb gisteren een nieuwe fiets gekregen. 
PV=                                                       OW=
WW=                                                          LV=
Twee zinnen ontleden
timer
4:00

Slide 20 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §2: Herhaling leerjaar 1. Opdracht 1 t/m 8 (digitale paragraaf).
Hoe?
Zelfstandig. 
De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
15 minuten. 
Klaar?
Maak alvast een begin aan
§4 Samengestelde zinnen (blz. 204-205).
Herhaling leerjaar 1 (huiswerk)
timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

  • Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
  • Je kunt onderscheid maken tussen een werkwoord (ww), lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (zn), bijvoeglijk naamwoord (bn) en voorzetsel (vz).
Lesdoelen

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer kun je de vraagproef niet gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 23 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is.

Slide 24 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 25 - Tekstslide