In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Lesplanning
Lezen
Quiz
Uitleg
Voortgangstoets
Slide 1 - Tekstslide
QUIZ! Wat weet ik...?
Vul alle vragen serieus in, snap je iets niet?
Opschrijven! Dan kan je het mij later vragen.
Slide 2 - Tekstslide
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 3 - Quizvraag
Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bn
Slide 4 - Quizvraag
(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind
Slide 5 - Quizvraag
De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde
Slide 6 - Quizvraag
De ham-vraag
Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 7 - Tekstslide
Waarom?
Deze vraag is heel belangrijk.
Kijk maar:
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... (Vul in)
Het is een gevaarlijk kruispunt.
Best kans dat er nog eens een ongeluk gebeur.. (Vul in)
Slide 8 - Tekstslide
Antwoord
Deze vraag is heel belangrijk.
Kijk maar.
Hier is vorige week een ongeluk gebeurD.
Het is een gevaarlijk kruispunt.
Best kans dat er nog een ongeluk gebeurT.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe spel je de pv?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 10 - Tekstslide
Persoonsvorm tegenwoordig tijd
ik loop
jij loop +tmaar loop jij
hij/zij loop+ t
wij lopen
jullie lopen
zij (mv) lopen
Slide 11 - Tekstslide
pvtt > kies de juiste vorm
Het eerste uur .... om 8.30u.
A
begin
B
begind
C
begint
D
begon
Slide 12 - Quizvraag
pvtt > kies de juiste vorm
De leerling .... zich om 8.00u.
A
meld
B
meldt
C
melde
D
meldde
Slide 13 - Quizvraag
pvtt > kies de juiste vorm
Ik .... zo moe van deze oefeningen.
A
word
B
wordt
C
werd
Slide 14 - Quizvraag
pvtt > kies de juiste vorm
Wie .... zich al?
A
verveelt
B
verveeld
C
verveeldt
D
verveelde
Slide 15 - Quizvraag
pvtt > kies de juiste vorm
.... je moeder het ook een goed idee?
A
vind
B
vindt
C
vond
Slide 16 - Quizvraag
pvvt > kies de juiste vorm
De leerling.... zich al snel.
A
verveeld
B
verveelde
C
verveeldde
D
verveelden
Slide 17 - Quizvraag
pvvt > kies de juiste vorm
Mijn buurman .... een bijzondere plant.
A
ontdekte
B
ontdektte
C
ontdekten
D
ontdekt
Slide 18 - Quizvraag
Ezelsbruggetjes
Vul op de plek van een werkwoord een vorm van lopen in. Dan weet/hoor je meteen of er een t moet komen, of dat er hier een voltooid deelwoord staat.