Fictie A (Problemen) les 1

Fictie A (problemen) 
p. 190-199 NN
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Fictie A (problemen) 
p. 190-199 NN

Slide 1 - Tekstslide

Vroeger lazen mijn ouders mij voor.
A
nooit
B
soms
C
iedere dag
D
als ik erom vroeg

Slide 2 - Quizvraag

Ik werd voorgelezen uit...

Slide 3 - Woordweb

Ik lees zelf...
A
nooit
B
soms
C
zo vaak mogelijk
D
als het moet

Slide 4 - Quizvraag

Ik lees graag....
A
fictie (=verzonnen verhalen)
B
Non-fictie (informatieve boeken/artikelen)
C
stripboeken/graphic novels
D
poëzie

Slide 5 - Quizvraag

Ik kijk graag.....
A
actiefilms
B
horrorfims
C
films over de liefde
D
films met humor

Slide 6 - Quizvraag

Mijn lievelingsboek is...

Slide 7 - Woordweb

Mijn favoriete film/serie is...

Slide 8 - Woordweb

Een aanrader (boek) is volgens mij....

Slide 9 - Woordweb

Ik schrijf zelf verhalen en/of gedichten.
A
nooit
B
soms
C
vaak
D
als het moet

Slide 10 - Quizvraag

Neem voor je p. 197 van je NN-boek.
De veertienjarige Emilia ontdekt iets vreselijks over haar vader. Zonder dat iemand het weet, vliegt ze in haar eentje naar New York. Maar het appartement dat ze via internet huurde, bestaat niet. En er komt een verwoestende orkaan op de stad af. Samen met twee Amerikaanse jongens en een heldhaftig klein meisje bereidt Emilia zich voor op de storm van haar leven. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Autobiografische elementen?
= elementen uit het leven van de schrijver zelf die terugkomen in het boek. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Samen lezen fragment 1 (p. 204)
Daarna: zelf maken opdr. 2 en bespreken.
Hwk = Opdracht 3,4,5 ( voor woensdag)

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 5
1 eigen antwoord, aanwijzingen: vader heeft de wereld verwoest, moeder spreekt zo nu en dan met haar​

2 onverschrokken/zin in het leven (p. 193) - bang/gespannen (p. 193) – sterk, middelvinger naar de wereld (p. 194)​

3 eigen antwoord​

4 verdwijnen/niet meer bestaan​

5 eigen antwoord

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 3
1 vies! Hoesten, rochelen, niezen (p. 195), bacteriën en virussen (p. 194)​

2 zie laatste alinea p. 195, Emilia is toch niet zo stoer na haar hyperventilatieaanval (“…ik had het dus helemaal mis. Ik steek mijn middelvinger niet op naar de wereld – de wereld steekt zijn middelvinger op naar mij.”)​ 

3. eigen antwoord

Slide 17 - Tekstslide

Tips voor schrijvers van Anna Woltz

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

HWK
Fictie A opdracht 1 tot en met 4.

Slide 20 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
1 Ze ziet er tegenop om de hele tijd tussen andere mensen te zijn en dingen te doen die ze niet kan/wil. (p. 196)​

2 Nee!​

3 Eigen antwoord (Bijv.: Ik vind het grootste probleem dat haar ouders haar niet zien staan, want dat heeft de meeste invloed op haar ontwikkeling)​

4 Eigen antwoord (Bijv.: Liesbeth kan haar stem niet vinden, omdat ze het gevoel heeft dat er toch niet naar haar geluisterd wordt)

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5
1 eigen antwoord​

2 eigen antwoord (Bijv.: Liesbeth wordt boos, omdat ze het gevoel heeft dat de andere meiden alles voor haar invullen/de andere meiden zich met haar bemoeien/de andere meiden iets zeggen wat eigenlijk wel waar is, maar Liesbeth daar niet me geconfronteerd wil worden/….)​ 

3 eigen antwoord​ 

4 eigen antwoord​ 

5 Tess en Jill hadden beter iets aan Liesbeth kunnen vragen in plaats van van alles te veronderstellen.​ 

6 Nee, want…..​ 

7 1.survival=kamp waar ze heengaat 2. survival=overleven, je staande houden en dat is was Liesbeth doet

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 6
1 Praten (?)

2 eigen antwoord

3 eigen antwoord

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Als je je, haar, ons, jullie en hun door zijn kunt vervangen dan is het een bvn.

Bijv.

Ik geef je morgen je boek terug.

Ik geef je morgen zijn boek terug.

je is bvn.


Hun paard staat bij ons in de wei.

Zijn paard staat bij hem in de wei.

Hun is bvn                 ons is pvn

Slide 27 - Tekstslide

Als je je, haar, ons, jullie en hun door hij of door hem kunt vervangen dan is het een pvn.

Bijv.

Je komt morgen toch ook?

Hij komt morgen toch ook?

Je is pvn.


Ik geef je morgen het boek terug.

Ik geef hem morgen het boek terug.

je is pvn.



Slide 28 - Tekstslide

Wat is het onderstreepte woord?

Jullie geven te vaak jullie broertje de schuld.
A
persoonlijk voornaamwoord (pvn)
B
bezittelijk voornaamwoorden (bvn)

Slide 29 - Quizvraag