In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
- Het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord behandelen.
Leerdoelen:
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden benoemen in de zin.
Aan het einde van de les kun je persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf goed gebruiken in een zin.
Slide 2 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:
Een vriendin van jou mailde mijdeze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig.
Het is vervelend dat jijons niet kunt helpen.
Ik ben verliefd.
Ze zijn erg mooi.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bezittelijk voornaamwoord en zelfstandig naamwoord nog een bijvoeglijk naamwoord:
mijn school (zn), ons huis (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn)
Slide 7 - Tekstslide
In woordgroepen als die school van mij,dat huis van ons, en die mooie cd van hem zijn de onderstreepte woorden persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Let op!
'Hun' is nooit onderwerp, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. 'Hun gaan vanmiddag fietsen' is dus fout!
'Hun' gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel:
Ik heb hun het boek gegeven. 'Hen' gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we 'ze'. Voorbeelden:
Ik heb het boek aan hen gegeven.
Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet.
Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?
Slide 9 - Tekstslide
Als je je, haar, ons, jullie en hun door zijn kunt vervangen dan is het een bvn.
Bijv.
Ik geef je morgen je boek terug.
Ik geef je morgen zijn boek terug.
je is bvn.
Hun paard staat bij ons in de wei.
Zijn paard staat bij hem in de wei.
Hun is bvn ons is pvn
Slide 10 - Tekstslide
Als je je, haar, ons, jullie en hun door hij of door hem kunt vervangen dan is het een pvn.
Bijv.
Je komt morgen toch ook?
Hij komt morgen toch ook?
Je is pvn.
Ik geef je morgen hetboek terug.
Ik geef hem morgen het boek terug.
je is pvn.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het onderstreepte woord?
Jullie geven te vaak jullie broertje de schuld.
A
persoonlijk voornaamwoord (pvn)
B
bezittelijk voornaamwoorden (bvn)
Slide 12 - Quizvraag
Eva heeft dertig vlechtjes in haar(1) haar(2). haar(1) =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Zijn deze oorbellen van haar? haar =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken? jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 15 - Quizvraag
Jullie paspoorten zijn niet meer geldig. Jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 16 - Quizvraag
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt. mij=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quizvraag
Dat was jullie beslissing. jullie=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Dit huis is toch van jullie? jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Aan het werk!
Maak: Grammatica H1 persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord. In je boek.