emc-uur persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk/Persoonlijk
Voornaamwoord
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Bezittelijk/Persoonlijk
Voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les kan je:
- Een persoonlijk voornaamwoord herkennen en uitleggen hoe je dat kunt zien;
- Een bezittelijk voornaamwoord herkennen en uitleggen hoe je dat kunt zien
- De juiste spelling hanteren

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De woorden je, haar, ons, jullie en hun kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn.

Bijv.

Je geeft je appel aan Peter.

pvn         bvn

Dat boek van haar ligt nog bij haar tante.

                           pvn                        bvn

Slide 11 - Tekstslide

Als je je, haar, ons, jullie en hun door hij of door hem kunt vervangen dan is het een pvn.

Bijv.

Je komt morgen toch ook?

Hij komt morgen toch ook?

Je is pvn.


Ik geef je morgen het boek terug.

Ik geef hem morgen het boek terug.

je is pvn.



Slide 12 - Tekstslide

Als je je, haar, ons, jullie en hun door zijn kunt vervangen dan is het een bvn.

Bijv.

Ik geef je morgen je boek terug.

Ik geef je morgen zijn boek terug.

je is bvn.


Hun paard staat bij ons in de wei.

Zijn paard staat bij hem in de wei.

Hun is bvn                 ons is pvn

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht: Uw of u?
Een leerling uit een andere klas heeft een mail geschreven, maar heeft moeite met het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord.

Slide 14 - Tekstslide

Een zin uit de mail:
"Ik wil mij graag aanmelden voor (u/uw) bijles"

Moet dit u of uw zijn? Waarom?

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht: U of Uw?
Wat: Lees de tekst van de leerling en schrijf op of de weggelaten woorden bezittelijke of persoonlijke voornaamwoord zijn. Leg uit waarom. Bepaal daarna de spelling. Schrijf je antwoord op in het schema
Hoe: Werk in tweetallen en daag elkaar uit keuzes te onderbouwen.
Hulp: Kijk de video's een terug. Kom je er niet uit, vraag een ander tweetal.
Tijd: 20 minuten
Uitkomst: Een ingevuld schema
Klaar: Kijk eens goed naar de tekst. Zijn er nog meer persoonlijke of bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 16 - Tekstslide

Onderwerp: Aanmelding bijles
Beste Mevr. Wink,

1.(U)_______ hebt waarschijnlijk een formulier in 2.(u)________ postvakje gevonden zonder naam. Die was van 3.(ik)_________. Ik wil 4.(ik)_________ graag aanmelden voor 5.(u)________ bijles. Ik hoorde van twee andere leerlingen dat 6.(u)________ elke vrijdag een lokaal hiervoor reserveert, maar 7.(zij)__________ vertelden 8.(ik)_________ niet welk lokaal. [Naam andere leerling] wil ook graag meedoen, dus ik zou 9.(zij)________ bij deze ook gelijk aan willen melden.

Kunnen 10.(wij)________ komende vrijdag al bij 11.(u)______ terecht? In welk lokaal kunnen 12.(wij)________ terecht? Ik hoop snel van 13.(u)______ terug te horen.

Met vriendelijke groet,

[naam leerling]

Slide 17 - Tekstslide

1.(U)_______ hebt waarschijnlijk een formulier in
A
U
B
Uw

Slide 18 - Quizvraag

2.(u)________ postvakje gevonden zonder naam.
A
u
B
uw

Slide 19 - Quizvraag

Die was van 3.(ik)_________.
A
ik
B
mij
C
mijn
D
mijne

Slide 20 - Quizvraag

Ik wil 4.(ik)_________ graag aanmelden voor
A
ik
B
me/mij
C
mijn

Slide 21 - Quizvraag

aanmelden voor 5.(u)________ bijles.
A
u
B
uw

Slide 22 - Quizvraag

Ik hoorde van twee andere leerlingen dat 6.(u)________ elke vrijdag een lokaal hiervoor reserveert
A
u
B
uw

Slide 23 - Quizvraag

7.(zij)__________ vertelden (leerling) niet welk lokaal.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 24 - Quizvraag

(leerlingen) vertelden (ik)______ niet welk lokaal
A
mijn
B
ik
C
mij

Slide 25 - Quizvraag

dus ik zou 9.(zij)________ bij deze ook gelijk aan willen melden
A
zij
B
haar (bez. vnw)
C
haar (pers. vnw)

Slide 26 - Quizvraag

Kunnen 10.(wij)________ komende vrijdag
A
we/wij
B
ons
C
onze

Slide 27 - Quizvraag

vrijdag al bij 11.(u)______ terecht?
A
u
B
uw

Slide 28 - Quizvraag

In welk lokaal kunnen 12.(wij)________ terecht?
A
we/wij
B
ons
C
onze

Slide 29 - Quizvraag

Ik hoop snel van 13.(u)______ terug te horen.
A
u
B
uw

Slide 30 - Quizvraag

Opdracht 1
Bepaal bij elk onderstreept woord of het een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is. Omcirkel je keuze.

1.    Ik heb je gezien                persoonlijk/bezittelijk

2.    Wie heeft haar al dat snoep gegeven?        persoonlijk/bezittelijk

3.    Marieke heeft hun cadeau al uitgepakt.        persoonlijk/bezittelijk

4.    Ik geef nu het woord aan jullie.             persoonlijk/bezittelijk

5.    Uw bestelling staat klaar                 persoonlijk/bezittelijk

6.    Heb je alleen jouw vrienden uitgenodigd?        persoonlijk/bezittelijk

Slide 31 - Tekstslide

OPDRACHT 2
Is het jouw of jou? Is het uw of u? Bepaal bij elk onderstreept woord of het een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord is. Bepaal daarna de juiste spelling. Gebruik het schema om te controleren of die spelling klopt.

7.    Morgen zal mijn collega ______________(u/uw) via de mail contacteren.

8.    Wie heeft _____________ (jou/jouw) dat eigenlijk verteld?

9.    _____________ (jou/jouw) tijd komt nog wel.

10.    Zal ik _________ (u/uw) jas van ________ (u/uw) aannemen?

Slide 32 - Tekstslide