Thema 2 - oefenen toets

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke betekenis hoort bij een synoniem?
een synoniem

Slide 2 - Sleepvraag

Welke synoniemen horen bij elkaar?
snel
het schoolplein
rennen
langzaam
het publiek
traag
de speelplaats
de toeschouwers
vlug
hardlopen

Slide 3 - Sleepvraag


Welk woord hoort op de stippeltjes?
Een interviewer stelt een keeper vragen.  De keeper geeft een .......
A
doelman
B
interview
C
record
D
toejuichen

Slide 4 - Quizvraag


Welk woord hoort op de stippeltjes?
I: "Hoor je het publiek je toeroepen?"
K: "Ja. Het is heerlijk dat ze me ...........
A
doelman
B
interview
C
record
D
toejuichen

Slide 5 - Quizvraag


Welk woord hoort op de stippeltjes?
"Hoor je het publiek je toeroepen?"
"Ja. Het is heerlijk dat ze me ...........
I: "Heb je nog kracht over?"
K: "Nee, mijn .......... is helemaal op."
A
energie
B
activiteit
C
record
D
toejuichen

Slide 6 - Quizvraag


Welk woord hoort op de stippeltjes?
"Hoor je het publiek je toeroepen?"
"Ja. Het is heerlijk dat ze me ...........
I: "Wat is jouw favoriete bezigheid?"
K: "De leukste .... is het doel verdedigen"
A
energie
B
activiteit
C
record
D
toejuichen

Slide 7 - Quizvraag

Welke woorden zijn elkaars synoniem?
de gooi
de finish
de keeper
hangen
het beginteken
het vraaggesprek
de eindstreep
bungelen
het interview
het startsein
de worp
de doelman

Slide 8 - Sleepvraag

De klinkers zijn rood, de medeklinkers zijn paars.


Slide 9 - Tekstslide

Alfabetiseren
Je kijkt eerst naar de eerste letter van het woord.
appel - bezem
de a komt voor de b dus eerst appel daarna bezem.
Wanneer de eerste letter gelijk is kijk je naar de tweede letter.
aardbei - appel
De a komt voor de p dus eerst   aardbei en dan appel.
Wanneer de eerste twee letters gelijk zijn kijk je naar de derde letter.
ramen - raken
de k komt voor de b dus eerst raken daarna ramen.

Slide 10 - Tekstslide

park
fiets
koffer

Slide 11 - Sleepvraag

appel
aardbei
avond

Slide 12 - Sleepvraag

Zet de woorden op alfabetische volgorde!
kampioen
record
interview

Slide 13 - Sleepvraag

Zet de woorden in alfabetische volgorde!
1
2
3
4
5
6
7
8
hardlopen
surfen
zeilen
honkbal
breakdance
wielrennen
ballet
snorkelen

Slide 14 - Sleepvraag

Je wilt meer over een sport weten. Waar zoek jij het op?
ijshockey
voetbal
autoracen
karate
judo
skaten

Slide 15 - Sleepvraag

Welk werkwoord hoort erbij? Sleep ze naar de goede plek!
Ik ..................................
Hij ..................................
Wij ..................................
bouwen
bouw
bouwt

Slide 16 - Sleepvraag

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
werkwoord: logeren

ik-vorm -    ik logeer            dit is de (aangepaste) stam
de ander - hij logeer       dit is de stam + t
meer-          wij logeren      dit is het hele werkwoord

Slide 17 - Tekstslide

Het werkwoord staat in de verleden tijd.
Schrijf de tegenwoordige tijd op!
Mijn moeder fietste elke dag.

Slide 18 - Open vraag

Het werkwoord staat in de verleden tijd.
Schrijf de tegenwoordige tijd op!
Hij zat op een stoel.

Slide 19 - Open vraag

Het werkwoord staat in de verleden tijd.
Schrijf de tegenwoordige tijd op!
Mijn oma ging op vakantie,

Slide 20 - Open vraag

Het werkwoord staat in de verleden tijd.
Schrijf de tegenwoordige tijd op!
Ik moest naar de dokter.

Slide 21 - Open vraag

Het werkwoord staat in de tegenwoordige tijd.
Schrijf de verleden tijd op!
Zij wil naar de dierentuin.

Slide 22 - Open vraag

Het werkwoord staat in de tegenwoordige tijd.
Schrijf de verleden tijd op!
Mijn broertje gaat op voetbal.

Slide 23 - Open vraag

Het werkwoord staat in de tegenwoordige tijd.
Schrijf de verleden tijd op!
Wij spelen samen.

Slide 24 - Open vraag

Het werkwoord staat in de tegenwoordige tijd.
Schrijf de verleden tijd op!
Jij mag bij ons eten.

Slide 25 - Open vraag


Ik .... met mijn moeder naar de markt.
A
ga
B
gaat
C
gaan

Slide 26 - Quizvraag


Er ..... een krokodil in het water.
A
zwem
B
zwemt
C
zwemmen

Slide 27 - Quizvraag


Wij ..... de bal.
A
vang
B
vangt
C
vangen

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Sleep de goede woorden naar de plaatjes!

Slide 30 - Sleepvraag

Welke uitdrukking hoort bij het plaatje?

Slide 31 - Sleepvraag

Welke zinnen betekenen hetzelfde?
Ik lig in het ziekenhuis.
Mijn vriend zoekt me op.
Maar ik mankeer niks meer.
Ik wil niet langer blijven.
Mijn kwaal is over.
Ik heb mijn buik ervan vol.
Ik heb een ziekenhuisopname
Hij komt op het bezoekuur.

Slide 32 - Sleepvraag

Welke drie antwoorden passen op de lege plek?
Een worp kun je doen met een .........
bal
knikker
vlag
dobbelsteen

Slide 33 - Sleepvraag

aan het werk
oefenen taal in junior cloud

of

taalblobs

Slide 34 - Tekstslide