DHV2R 12 november Overtuigende tekst

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom DHV2R!
Lezen
Huiswerk nakijken
Uitleg overtuigende teksten (belangrijk!)

Deadline verbeterde boekopdracht 1 vrijdag 13 nov
voor Daauud, Umud, Serena en Sam.

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Je gaat in stilte 10 minuten voor jezelf lezen.



timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
De Brug: Spelling hoofdletters en leestekens

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Voor of tegen de stelling? En waarom?

Schrijf op of je voor of tegen de stelling bent en geef hiervoor één of twee argumenten.
1. Alle leerlingen mogen per schooljaar drie spijbeldagen hebben. 
2. Mobieltjes in de les zijn verboden. 
3. Mondkapjes moeten verplicht worden in openbare ruimtes, zoals een school, supermarkt, sporthal, etc.
4. De scholen moeten dicht wegens het coronavirus. 
5. Alle leerlingen mogen op vrijdag geen huiswerk meer krijgen. 
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Overtuigende teksten
Waar denk je aan bij een overtuigende tekst?

Kun je een voorbeeld bedenken?

Slide 7 - Tekstslide

Overtuigende teksten
Je gaat de lezer winnen voor jouw standpunt (mening), daarvoor draag je argumenten aan. Je probeert de lezer ervan te overtuigen waarom jij gelijk hebt.  In je argumenten noem je feiten (objectieve argumenten) die jouw standpunt ondersteunen. Dus niet niet-feitelijke informatie, of wel je eigen mening (subjectieve argumenten) zijn minder sterke argumenten voor jouw standpunt. Bijvoorbeeld: anti-rokencampagnes zijn belangrijk, want mensen worden zich er dan van bewust dat 1 op de 10 mensen eerder doodgaat als je een roker bent (feitelijk/objectief argument) en ik vind roken vies (niet-feitelijk/subjectief argument). 

Voorbeelden: een anti-rokencampagne, fonsenwerving voor een goed doel, productadvertenties, folder met hoofdpunten van een politieke partij
Bedenk een standpunt voor elk voorbeeld en geef een goed argument hiervoor. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Oefenen feit, mening (standpunt), argument
Wat betekenen deze begrippen?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video