Uitw 3.4

39a Nee, je bent niet direct beschikbaar voor de arbeidsmarkt aangezien je naar school gaat.
 b gehandicapten, huismoeders of –vaders, studenten.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

39a Nee, je bent niet direct beschikbaar voor de arbeidsmarkt aangezien je naar school gaat.
 b gehandicapten, huismoeders of –vaders, studenten.

Slide 1 - Tekstslide

40a Als mensen tot op hoge leeftijd werken behoren zij al die tijd tot de beroepsbevolking. Zij bieden zich dan langere tijd aan op de arbeidsmarkt.
b Het arbeidsaanbod blijft gelijk. Zowel werkenden als mensen die een baan zoeken horen bij het arbeidsaanbod.
 Aangepaste vraag is: Leg uit dat ook geboortecijfer, sterftecijfer en migratie een effect hebben op de grootte van de beroepsbevolking. Zoek eventueel op internet op wat migratie is . 
 Antwoord: Met een dalend sterftecijfer (van de beroepsbevolking) en stijgend geboortecijfer zal na verloop van tijd het arbeidsaanbod toenemen en dus de beroepsbevolking. Indien er meer mensen (in de leeftijd van de beroepsbevolking) naar Nederland komen dan vertrekken dan neemt de beroepsbevolking toe en vice versa.
c (2 miljoen – 1,8 miljoen) ÷ 1,8 miljoen × 100% = 11,1%

Slide 2 - Tekstslide

41 Aangepaste vraag: Het aantal arbeidsuren per jaar is 3,6 miljard. Iemand die fulltime werkt maakt 1800 uren.
a 3,6 miljard uren ÷ 1.800 uur (=aantal uren per jaar ) van per arbeidsjaar = 2 miljoen arbeidsjaren
b 2 miljoen ÷ 3 miljoen × 100% = 67%


Slide 3 - Tekstslide

42a In vergelijking tot 2008 is de werkloze beroepsbevolking toegenomen en het aantal banen afgenomen in 2015.
b Die conclusie kun je niet trekken omdat je het aantal deeltijders niet kent.

Slide 4 - Tekstslide

43a De omvang van de beroepsbevolking heeft geen invloed op de werkgelegenheid. 
De beroepsbevolking biedt zich aan op de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid zijn het aantal beschikbare arbeidsplaatsen.
b Er is sprake van een aanbodoverschot. Het aantal mensen dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt is groter dan de vraag naar arbeid.


Slide 5 - Tekstslide

44a Door mechanisering en automatisering wordt arbeid overgenomen door machines en 
computers. Hierdoor neemt de vraag naar personeel af en daalt de werkgelegenheid.
b Structurele werkloosheid.

Slide 6 - Tekstslide

45a Doordat de bestedingen afnemen is er minder vraag naar producten en neemt de productie bij bedrijven af. Door de afnemende productie hebben producenten minder personeel nodig. De werkloosheid stijgt. 
b Het totaalbedrag van de uitkeringen wordt betaald met de ingehouden premies. Als het aantal werklozen stijgt, stijgen de ingehouden premies. De nettolonen dalen door de hogere inhoudingen. Met een lager nettoloon nemen de bestedingen af, daalt de productie van de bedrijven. Hierdoor is er minder personeel nodig en stijgt de werkloosheid.

Slide 7 - Tekstslide

45c De crisis werd veroorzaakt door dalende huizenprijzen in de VS. Banken kwamen in de problemen en omdat banken internationaal verbonden zijn waaide de crisis over naar Europa. Daarnaast hadden banken geïnvesteerd in risicovolle producten. Banken moesten met financiële steun van de overheid overeind worden gehouden. Om dit in de toekomst te voorkomen moesten banken grotere reserves opbouwen. Daardoor nam de kredietverlening af. Hierdoor konden consumenten minder besteden en bedrijven minder investeren.
d Conjunctureel: de banken leverden minder kredieten, hierdoor nam de vraag van de consumenten naar goederen en diensten af. 


Slide 8 - Tekstslide

46a Als het minimumloon daalt, stijgt de vraag naar arbeid en daalt het aanbod van arbeid.
b Als het minimumloon stijgt, daalt de vraag naar arbeid en stijgt het aanbod van arbeid.


Slide 9 - Tekstslide

47a De hoogte van de lonen in Nederland.
b Het aanbod van arbeid is te groot in verhouding tot de hoogte van de lonen.
c - het verlagen van het minimumloon
  - het verlagen van de uitkeringen.
  - de inhoud van passend werk verruimen.
  - bedrijven subsidiëren die langdurig werklozen in dienst nemen.



Slide 10 - Tekstslide

48a Ivoorkust, Ghana, Indonesië.
b Niet elke cacao is van dezelfde kwaliteit. Het product is dus heterogeen. 
c (4.100 – 3.500) ÷ 3.500 × 100% = 17,1%


Slide 11 - Tekstslide

49 a Aangepaste vraag: Welke drie landen zijn de grootste aanbieders van cacaobonen? Ivoorkust, Ghana, Indonesië.
Bijvoorbeeld: Verkade, Milka, Nestle.
b Als eerste heb je cacao nodig. Cacao komt van de cacaoboom. In iedere vrucht van deze boom zitten 30 tot 40 zaden, dit zijn de cacaobonen. De cacaobonen worden geplukt en bedekt met bananenbladeren en in de zon gelegd. Door de hitte gaan de bonen gisten. De bonen worden nu donkerbruin en krijgen een cacaosmaak. Om er nu chocola van te maken worden de bonen gemalen en geroosterd en wordt de schil verwijderd. Wat er dan overblijft noem je cacaomassa. Een deel van de cacaomassa wordt vervolgens geperst. Hierdoor ontstaat een cacaocake en cacaoboter. De cacaoboter wordt daarna toegevoegd aan het andere deel van de cacaomassa. Aan dit mengsel wordt suiker en melkpoeder toegevoegd. En dan heb je chocolade! De chocolade wordt in een vorm gegoten en er komt een mooi papiertje omheen. Dan gaat alles de koelkamer in om af te koelen.

Slide 12 - Tekstslide

49c Suiker en melkpoeder en eventueel noten e.d.
d In 1828 werd door Casparus van Houten ontdekt hoe het vet uit de bonen kon worden verwijderd, waarbij cacaopoeder en cacaoboter ontstond. Dit was de basis voor de huidige chocolade. Daarna is in Nederland een grote chocolade-industrie ontstaan.
  



Slide 13 - Tekstslide

50a Zwitserland, Duitsland en België.
b Hier is de vraag per inwoner weergegeven. Bijvoorbeeld een land als de Verenigde Staten heeft veel meer inwoners dan Zwitserland, Duitsland en België. Daar zal dus de totale vraag groter zijn. 

  



Slide 14 - Tekstslide

51a Waarschijnlijk prijselastisch. Het is een luxe goed. Mensen zullen veel minder gaan vragen als de prijs stijgt.
b Dan zal de prijs stijgen. Het aanbod daalt en de vraag blijft gelijk.  
c Aanbodtekort. 
  



Slide 15 - Tekstslide

52a Fairtrade helpt boeren en arbeiders in ontwikkelingslanden een betere plek te verwerven in de handelsketen, zodat ze kunnen leven van hun werk en kunnen investeren in een duurzame toekomst. Fairtrade is zowel een keurmerk als een wereldwijde beweging.
b Er zijn regels opgesteld door Fairtrade International die aangeven hoe Fairtrade productie moet worden gecontroleerd.
c Er zijn veel aanbieders en veel vragers. Het product is echter niet homogeen. Er is dus sprake van monopolistische concurrentie.  
  



Slide 16 - Tekstslide