In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar. Er staat dus een woord of meerdere woorden tussenin.
Er kunnen meerdere bijzinnen in een zin staan, maar er moet altijd een hoofdzin zijn.
Slide 7 - Tekstslide
Simon kocht een nieuwe jas, terwijl zijn zus achterin de winkel met haar vriend stond te praten.
pv1: kocht ond2: Simon
pv2: stond ond2: zijn zus
Welk woord plakt deze zinnen aan elkaar?
Slide 8 - Tekstslide
4) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 9 - Quizvraag
5) Noteer de persoonsvormen.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 10 - Open vraag
6) Noteer de onderwerpen.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 11 - Open vraag
7) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 12 - Quizvraag
8) Noteer het voegwoord.
De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
Slide 13 - Open vraag
9) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin? Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 14 - Quizvraag
10) Noteer de persoonsvormen. Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 15 - Open vraag
11) Noteer de onderwerpen. Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 16 - Open vraag
12) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ) Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 17 - Quizvraag
13) Noteer het voegwoord.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
Slide 18 - Open vraag
14) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
Slide 19 - Quizvraag
15) Noteer de persoonsvormen. Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 20 - Open vraag
6) Noteer de onderwerpen. Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders. (zet een komma tussen de twee woorden)
Slide 21 - Open vraag
7) Welke combinatie van zie je hier? afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ) Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ
Slide 22 - Quizvraag
8) Noteer het voegwoord. Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
Slide 23 - Open vraag
Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?